Ach, zo hoor je Couperus denken, hanteerde iedereen maar het penseel zoals onze schilders! Maar zo zit de wereld helaas niet elkaar.
De schrijver heeft ook de zalen met moderne Spaanse en Italiaanse doeken aangedaan en daar zijn hem de klompen uitgevallen. Welke stromingen daar vertegenwoordigd waren, vindt hij de moeite van het vermelden niet waard; een enkele vage zinspeling doet me denken aan expressionisme, fauvisme en mogelijk futurisme.
Couperus: ‘Nu ik gegaan ben langs die geëxaspereerde zoekingen, langs die gele en blauwe effectjachten, langs die afschuwelijke naakte en halfnaakte groene dames op violette divans tegen okeren landschappen, langs die cauchemars van tanden-tonende Andalusische schonen, met belladonna-ogen, langs die vooral heftig helle, grillig grelle doeken — éen is er, waarop gehele tuben zijn uit-gedrukt, als om te willen bewijzen, dat verf geen geld kost, als je zóiets kostelijks maar weet op te roepen met uitgeperste tuben verf — dan waardeer ik… de voorname kwaliteiten van onze schilders: hun edele eerlijkheid, hun gedistingeerde oprechtheid, hun aristocratische minachting voor al dat kleurgeschreeuw van spinaziegroen, violet en oker…’
Maar wat bezielde die schilders? Waar zetten zij zich eigenlijk tegen af? Welke richting moest de beeldende kunst volgens hen inslaan? Hoe dachten zij dat te verwezenlijken? Dat vraagt Couperus zich geen moment af. Interesseert hem niet. Het zijn kladschilders, broddelaars en klodderaars.
En zo kon de grote burgerman Louis Couperus soms als klein burgermannetje door de mand vallen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten