dinsdag 21 juni 2011

Bestaat hij echt niet?




De Volmaakte Man

Gestadig in het werk tot nut van ’t huisgezin,
En ievrig om zijn ambt met glorie te bekleeden;
Niet driftig, nooit geneigd tot wufte of dartle zeden;
Bezorgd voor zijn belang, maar wars van slecht gewin:

Aan ’t spel niet toegedaan, aan Bacchus vocht nog min;
Bedacht om zelfs met nut zijn speeltijd te besteden;
Geen laf bewonderaar van vreemde aanvalligheden;
Verliefd, en teederlijk, maar op zijne Echtvrindin!

Getrouw tot in den dood aan de eedle vriendschapsbanden;
Bereid om voor den staat zijn leven te verpanden;
Meedogend, heusch, oprecht, wijs, vriendlijk, zacht van geest.

De Man, met zoo veel deugd, met zoveel roem beschonken,
Die Man, zoo dubbel waard in Dichtlust mij te ontvonken,
Is, naar ik merken kan, nog nooit op aard geweest.

Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1780)

(Met dank aan laurensjzcoster)

maandag 13 juni 2011

Stefan Zweig (2): een tante


Flink pakt Stefan Zweig uit, wanneer hij beschrijft hoe preutsheid het seksuele leven van de betere Oostenrijkse kringen ontwrichtte.Vooral vrouwen hadden daaronder te lijden. Vóór Freud kwam bij geen man het idee op dat een vrouw lustgevoelens kon kennen; openbaarde zich bij haar al iets in die trant, dan was zij door een man, een echte haan, even onder handen genomen.
Er heerste ook een dubbele moraal: menige voor keurig doorgaande heer kneep de kat in het donker. Maar geen fatsoenlijke vrouw zou het in haar hoofd halen haar benen over elkaar te slaan, want -- o, gruwel! -- onder de zoom van de japon zou wel eens een enkel zichtbaar kunnen worden. Dames die in herenzit paardreden, werden in de dorpen door woedende boeren voor slet uitgekreten en zelfs met steenworpen verjaagd.
Aan voorlichting werd niets gedaan. Hoogstens ontbood een vader de huisarts om de opgroeiende zoon des huizes in krasse bewoordingen het lot van lijders aan syfilis of een druiper te schilderen. Niet zelden werd een levenslustige dienstbode met alles erop en eraan in dienst genomen, in de hoop dat zij de jonge heren van hun overtollige cellen zou afhelpen; dat gaf natuurlijk geen pas, maar alles was beter dan dat zij met gonorrhoe thuiskwamen.
Doch een en ander hielp niet veel; Zweig kon zich kort voor zijn dood nauwelijks een jeugdvriend herinneren die niet iets had opgelopen of dienaangaande in zijn rats zat, die vertwijfeld naar geld zocht om zich stiekem te laten behandelen voor een venerische ziekte of alimentatie op te hoesten voor een kind dat hij bij een kelnerin had verwekt, die niet werd gechanteerd met het dreigement van een abortus of in een bordeel was beroofd van zijn knip.
Een tante van de schrijver zette haar ouderlijk huis in haar huwelijksnacht in rep en roer: zij was weggerend van de echtgenoot die men voor haar had uitgezocht, want hij had getracht haar te ontkleden. Voor niets ter wereld zou zij terugkeren naar dit monster, naar deze duivel.
(wordt vervolgd)

zondag 12 juni 2011

Stefan Zweig (1): twee hospita's



Ik heb de laatste maanden van geen boek zo genoten -- en ik ben gelukkig nog niet uitgenoten -- als van 'Die Welt von gestern', de autobiografie van de Oostenrijker Stefan Zweig (1881-1942; over zijn persoon hoop ik de komende weken stapje voor stapje te berichten).


Ik 1901 verraste hij op een goede morgen zijn ouders met de mededeling dat hij het komende semester aan de universiteit van Berlijn filosofie wilde gaan studeren. Zijn vader vond dat een goed idee; wat geenszins het geval zou zijn geweest, indien hij had geweten dat zoonlief helemaal niet van plan was zich academisch te gaan verdiepen. Zweig junior had een jaar eerder al voor zijn leeftijd indrukwekkende letterkundige lauweren geoogst en had voor in Berlijn 'interessante mensen' te leren kennen, liefst ook in de bohème. Hij verhult niet dat hij zich slechts twee maal op de Duitse alma mater heeft laten zien: om zich in te schrijven en om een presentielijst te tekenen.


Berlijn, de hoofdstad van het pas dertig jaar oude Duitse keizerrijk, deed Zweig nogal achterlijk aan. Een 'corso' was er eigenlijk niet. De vrouwen hadden geen benul van elegante kleding. De voorsteden waren slecht bereikbaar en een bezoek aan de mooie meren in de omgeving had het karakter van een expeditie.


En dan die Pruisische schrielheid! De koffie was niet te drinken, de bonen werden zorgvuldig afgeteld. Het frappantst vond Zweig nog het verschil tussen zijn Weense en zijn Berlijnse hospita's. De eerste was een gezellige babbelaarster, die weliswaar niet bijzonder proper werkte en het nodige vergat, maar zich beijverde om de 'junge Herr' het bestaan aangenaam te maken. Bij de Berlijnse kon je van de vloer eten, maar aan het einde van de maand overhandigde zij haar commensaal een in steil schrift gestelde factuur, die 20 penningen voor het verwijderen van een inktvlek op het tafelblad en 3 penningen voor het aannaaien van een knoop vermeldde.


(wordt vervolgd)

vrijdag 3 juni 2011

Goed voorbeeld doet goed volgen



Ons aller Wieneke schreef behartenswaardig woorden over fatsoen en de verdwijning van hetzelve in onze samenleving. Zij sloeg de spijker op de kop met haar vaststelling dat de redding moet komen van opvoeding en goed voorbeeld.

Ik was een tijdje geleden op bezoek bij een oud-collega, een BBG (broze, beverige grijsaard; afbeelding), een weduwnaar, huizend met zijn ongehuwde zoon van middelbare leeftijd. We dronken gezellig een hassebassie, zeer matig, en daaraan kan het dus niet liggen dat mijn gastheren op een gegeven moment een daverende ruzie kregen. Die liep zo hoog op dat de zoon de BBG bij de strot greep en hem door het huis sleurde. Gedienstig als ik ben opende ik de voordeur, in de veronderstelling dat de zoon de BBG op straat wilde flikkeren. Maar op de drempel aangeland, zei hij tot me: 'Hoeft niet. Zo is het genoeg. Verder heeft hij zijn ouwe heer ook niet gesleept.'

woensdag 1 juni 2011

Een revolver brandt los



Op 6 mei noemde ik in een blogje de Oostvlaamse schrijfster Virginie Loveling (1836-1923; r. op de foto, met haar zuster Rosalie) en haar uit 1911 daterende roman 'Een revolverschot'.

Ik heb hem de afgelopen dagen gelezen op mijn e-reader en om met de deur in huis te vallen: het is een boeiend boek -- je legt het node uit handen -- over twee zussen, de jongste een pronte meid met alles erop en eraan, de oudste niet direct moeders mooiste. Ze zijn smoorverliefd op dezelfde losbol, die wordt gekenmerkt door 'het rekkend galanterie-geweten der mannen'; de afloop is een bloedige tragedie.

Lovelings taal is zonder meer zeer bloemrijk. Nu ja, zo schreef men in die tijd. Ik begrijp de mensen niet die daarover struikelen; patina op een oud kunstvoorwerp heeft toch ook haar charme.

Een bijkomend voordeel vond ik dat ik mijn woordenschat kon uitbreiden met enkele sappige Vlaamse termen als: solfer-priemen (lucifers) en erwtenschuw (vogelverschrikker).