vrijdag 30 november 2007

'Vrouwen -- o, wat een edele schepselen!'

Meredith_2 There she was--not changed a bit!--looking lovelier than ever! And when she saw me, I knew in a minute that she must love me till death!--You don't know what it is yet, Rip!--Will you believe, it?--Though I was as sure she loved me and had been true as steel, as that I shall see her to-night, I spoke bitterly to her.
And she bore it meekly--she looked like a saint. I told her there was but one hope of life for me--she must prove she was true, and as I give up all, so must she. I don't know what I said. The thought of losing her made me mad. She tried to plead with me to wait--it was for my sake, I know. I pretended, like a miserable hypocrite, that she did not love me at all. I think I said shameful things. Oh what noble creatures women are! She hardly had strength to move. I took her to that place where you found us, Rip! she went down on her knees to me, I never dreamed of anything in life so lovely as she looked then. Her eyes were thrown up, bright with a crowd of tears--her dark brows bent together, like Pain and Beauty meeting in one; and her glorious golden hair swept off her shoulders as she hung forward to my hands.--Could I lose such a prize.--If anything could have persuaded me, would not that?--I thought of Dante's Madonna--Guido's Magdalen.
--Is there sin in it? I see none! And if there is, it's all mine! I swear she's spotless of a thought of sin. I see her very soul? Cease to love her? Who dares ask me? Cease to love her? Why, I live on her!--To see her little chin straining up from her throat, as she knelt to me!--there was one curl that fell across her throat...


(Uit: George Meredith, The Ordeal of Richard Feverel)

donderdag 22 november 2007

Schopenhauers stekelvarkens

SchopenhauerArthur Schopenhauer (geboren op 22 februari 1788 in Danzig, gestorven op 21 september 1860 in Frankfurt am Main) is één van de prominente wijsgeren, dat is bekend. Minder bekend is dat hij ook als een grootmeester van de Duitse taal geldt. (Zijn familie, kooplieden, had overigens haar wortels in Nederland. 'Mijn vader, Heinrich Floris, sprak nog heel goed Nederlands. Ik echter in het geheel niet,' schreef hij in 1857).

Schopenhauer heeft niet alleen filosofische maar ook bellettristische werken nagelaten. Hier is een parabel van zijn hand.

DE STEKELVARKENS

Een groep stekelvarkens schurkte op een koude winterdag lekker dicht aaneen om zich door elkaars warmte te beschutten tegen bevriezing. Zij voelden echter dra elkaars stekels, wat hen dan weer van elkaar verwijderde. Wanneer de behoefte aan warmte hen nu wederom samenbracht, herhaalde zich het tweede euvel, met het gevolg dat zij tussen beide aandoeningen heen en weer geslingerd werden, tot zij een optimale afstand van elkaar hadden gevonden, waar zij het 't best konden uithouden.

Zo drijft de maatschappelijke behoefte, ontsproten uit de leegte en de monotonie van het eigen innerlijk, de mensen tot elkaar; maar hun talrijke akelige eigenschappen en onuitstaanbare kwalijke kanten jagen hen weer uiteen. De optimale afstand, die zij uiteindelijk vinden en die samenleven mogelijk maakt, wordt gevormd door hoffelijkheid en goede manieren. Degenen die de bedoelde afstand niet respecteren, roept men in Engeland toe: keep your distance! Op deze wijze wordt de behoefte aan wederzijdse verwarming weliswaar slechts in onvolkomen mate bevredigd, maar worden de prikkels van de stekels niet gevoeld.

Wie echter veel eigen, inwendige warmte bezit, doet er goed aan de samenleving te mijden, teneinde geen overlast te berokkenen noch te moeten incasseren.

vrijdag 16 november 2007

Nabrander over Maarten 't Hart

T_hart_1Bertie en Hermieneke (zie hun reacties op mijn vorig logje) ken ik weliswaar niet persoonlijk, maar het lijken me echte lieverds. Ze zijn te aardig om mij wegens mijn stukje over Maarten 't Hart te beknorren en mij op hoge toon aan te raden op mijn tellen te passen. Hebt dank, meiden! Onder mijn bars uiterlijk -- een kerel met wie het kwaad kersen eten is -- verbergt zich namelijk een tedere inborst en er hoeft mij maar weinig kille tegenwind in het gelaat te slaan of ik moet in therapie. En dan zit ik daar, in een met functionele tinten beschilderd zaaltje, te pogen euritmisch mijn voetzolen in mijn kruis te leggen en een fluitje te snijden uit een antroposofische wilgentak.

Zowel Hermieneke als Bertie onthult mij dat Maarten 't Hart haar lievelingsschrijver is. De boodschap is duidelijk: ik moet het niet te bont maken. Nu, verre van mij die afschuwelijke gedachte! Ik heb De zaterdagvliegers zij het niet in één, dan toch in drie rukken uitgelezen. De fijne humor en de weldadige ironie gaan er bij mij in als Gods woord in een ouderling. Ik heb slechts willen betogen dat de onderhavige bundel (tot welk werk ik me heb beperkt) niet vrij is van een zekere Hollandse kneuterigheid en dat ik de brede zwaai van de kapitale zijnsvragen met het amechtig, getourmenteerd en voor mijn part vertwijfeld zoeken naar antwoorden mis. Er zijn wel aanzetten hiertoe te ontdekken, maar een royale behandeling hier en daar had de bundel op een hoger plan kunnen tillen.

Hermieneke heeft de indruk dat ik een hekel heb aan Simon Vestdijk. Dat is echt niet het geval. Ik heb welgeteld drieëntwintig werken van de man, waarvan ik verreweg de meeste -- romans, opstellen, verzamelingen korte verhalen -- ook heb gelezen en ik houd hem voor één van de beste Nederlandse auteurs. Maar ik blijf vinden dat hij er verkeerd aan deed vaak te schrijven bij wijze van arbeidstherapie, het niet kon opbrengen streng te schrappen en rijp en groen naar de uitgever stuurde.

Terug naar vriend Maarten. Bij Bertie is een aardige bijdrage over slotzinnen te lezen (klik) . Laat ik nu een bijzonder fraaie hebben gevonden in Het Muiderslot, één van de twaalf verhalen uit de genoemde bundel. Het gaat over een muskusrattenvanger die elke dag wacht op het voorbijkomen van een afgeleefd mannetje dat niemand kwaad doet en waarmee geen wijfje nog wil paren: 'Nee, ik kan en wil hem niet vangen, ik kom hier elke avond om te zien of hij nog leeft en elke avond gaat er even een schok van vreugde door me heen als ik zie dat hij er nog is -- dan denk ik: het kan er toch nooit zo slecht met de wereld voorstaan als de meerkoeten nog uitwijken voor een oude, eenzame man en als die man dan nog een plekje weet te vinden waar hij kan overnachten.'

donderdag 15 november 2007

Maarten 't Hart: ouderlingen en poldersloten

T_hartHet was al twee lustra of daaromtrent geleden dat ik iets van Maarten 't Hart had gelezen en dus greep ik schielijk toe, toen ik in de boekenhoek van onze kringloopwinkel zijn tweede verhalenbundel, De zaterdagvliegers, zag staan.

Wekt J.J. Voskuil bij mij de indruk dat het universum bestaat uit plakband, potloodslijpers en paperclipsen, de wereld van 't Hart is, althans in het onderhavige boek, huisbakken, soms zelfs binnenhuisbakken, afgebakend als zij is door het dak van de rioolbemaling en de duiker in een poldersloot. (Die andere Maarten, de aanzienlijk minder begaafde Biesheuvel, heeft er ook een handje van. Misschien hebben we hier eindelijk een karakteristiek van de Nederlandse identiteit bij de kop). Wat verderop wordt geloofd en gehoopt, bemind en gehaat, gedacht en gezegd, door denkers en doeners, door zangers en zeikerds, door burgers, boeren en buitenlui, komt niet binnen 't Harts vizier.

Maar binnen zijn beperking weet hij pakkende verhalen te leveren. Niet steeds overigens; Onder de witte knop bijvoorbeeld, dat volgens de verantwoording achterin sinds zijn publicatie in Tirade van februari 1980 'voor deze uitgave ingrijpend bewerkt en ingekort' is, blijft een niemendalletje.

Schrijven kan 't Hart! Lees bijvoorbeeld deze passage uit het laatste verhaal, De zaterdagvliegers: 'Slechts Clazien was overdag twee- à driemaal te zien. Haar gedrongen gestalte zag eruit als een rechtopstaande veilingkist; op haar kubusvormig hoofdje stond een zwart plat hoedje dat mij altijd deed denken aan de omgekeerde asla van een potkachel, en daaronder leken haar ogen net twee ivoorwitte dobbelstenen waarmee men één had gegooid. Onder de zwarte stippen van haar pupillen zette haar mond onverbiddellijk een rechte streep.'

Ik voor mij vind 't Hart op zijn best, wanneer hij put uit zijn gereformeerd verleden, met zijn gewijde schrijvers, zijn dominees, zijn ouderlingen en zijn gemeenteleden, van wie ook de laatsten zich uiten in de tale Kanaäns. In het meesterlijke Een nachtgezicht, zonder meer mijn favoriet, voert hij een grijzende kerkganger op, wiens vrouw hem slechts twee keer heeft toegestaan met haar van de zwengel te aan. De man zoekt compensatie in een hobby als pottenbakker en vertrouwt een toevallige gesprekspartner toe: " 'Ik heb me toegelegd op het vrouwelijk naakt, omdat het Hooglied dat prijst als de meest onbedorven schat op aarde, maar ik heb het toch netjes gehouden.'
'En dit dan?' vroeg ik, wijzend naar een beeldje van een vrouw die haar handen voor haar schaamstreek hield, maar waarvan de borsten wel te zien waren.
'Dat mag,' zei hij, 'de profeet zegt juist: gij zult onrein houden het bedeksel en overtreksel van uw beelden en gij zult ze wegwerpen als een maanstondig kleed en tot elk daarvan zeggen: henen uit'."

zondag 11 november 2007

Wat een blij gevoel!

Paradijs

Het paradijs, zo heet dit schilderij van de Brabantse kunstenaar Jan Breughel de Oude en, dierbare gasten, wat krijg ik hier een blij gevoel van!

Het werk, dat dateert van omstreeks 1615 en op een koperen plaat van 45 x 59 cm is geschilderd in olieverf, hangt in het Städelsches Kunstinstitut in Frankfurt am Main.

Ik kan er letterlijk uren naar kijken. Jij ook?

donderdag 8 november 2007

Nieuwe staatsvorm

dinsdag 6 november 2007

Couperus: zijn burijn en zijn toontje

AKO-Literatuurprijs of niet, ik laat mij na twee teleurstellende Couperus_2
ervaringen door geen zeven paarden meer naar A.F.Th. van der Heijden slepen. In plaats van hem heb ik Louis Couperus weer ter hand genomen.

Deze of gene zal het zijn opgevallen dat ik mij regelmatig heb opgewonden over het vonnis 'Tegenwoordig niet meer te lezen' dat hedendaagse recensenten geredelijk over schrijvers van vroeger vellen. Waarbij ik wel degelijk heb gesteld dat bellettrie van een halve, een hele, anderhalve eeuw geleden van de lezeres en lezer anno 2007 een aanzienlijke geestelijke soepelheid kan vergen -- een hersengymnastiek overigens die heel heilzaam kan werken.

Couperus bijvoorbeeld (hij leefde van 1863 tot 1923) vond, evenals anderen in zijn tijd, dat hij voor romans en novellen een bepaald, als letterkundig beschouwd toontje moest aanslaan.

In Het heilige weten, het vierde en laatste deel van zijn meesterlijke romancyclus De boeken der kleine zielen, staat de volgende beschrijving van de ziekelijke Marietje van Saetsema. De passage is kenmerkend voor de auteur: men vindt er zowel zijn fijn ciselerende, op de burijn van een etser lijkende pen als dat aparte stijltje -- dat inderdaad enige gewenning vraagt.

'In het grauwe licht van het kleine kamertje rees het meisje op. Zij was lang en bleek en zij scheen plots omhoog in het grauwe licht te bloeien als een lelie van treurigheid, het witte hoofd geknakt aan de hals, een beetje schuin. Het heel licht blonde haar viel vlak om de slapen, en was zwaar en haar enig mooi, zoals het zich wrong tot een zware knoop, die zij laag droeg in de hals. In de beweging der lange armen, der lange magere handen was als een lome kwijning van anemie en de blouse droop plooiende neer om de borst, die zich niet rondde. Zes-en-twintig, leek zij jonger, was er in haar fletse ogen een onschuld aan alle passie, als een onmacht om ooit vrouw te worden, of de zinnen in haar verlelie-den met al stervingen in der stengelen buigingen.'

De foto toont Couperus op 54-jarige leeftijd.

donderdag 1 november 2007

Hillary for President?