vrijdag 16 november 2007

Nabrander over Maarten 't Hart

T_hart_1Bertie en Hermieneke (zie hun reacties op mijn vorig logje) ken ik weliswaar niet persoonlijk, maar het lijken me echte lieverds. Ze zijn te aardig om mij wegens mijn stukje over Maarten 't Hart te beknorren en mij op hoge toon aan te raden op mijn tellen te passen. Hebt dank, meiden! Onder mijn bars uiterlijk -- een kerel met wie het kwaad kersen eten is -- verbergt zich namelijk een tedere inborst en er hoeft mij maar weinig kille tegenwind in het gelaat te slaan of ik moet in therapie. En dan zit ik daar, in een met functionele tinten beschilderd zaaltje, te pogen euritmisch mijn voetzolen in mijn kruis te leggen en een fluitje te snijden uit een antroposofische wilgentak.

Zowel Hermieneke als Bertie onthult mij dat Maarten 't Hart haar lievelingsschrijver is. De boodschap is duidelijk: ik moet het niet te bont maken. Nu, verre van mij die afschuwelijke gedachte! Ik heb De zaterdagvliegers zij het niet in één, dan toch in drie rukken uitgelezen. De fijne humor en de weldadige ironie gaan er bij mij in als Gods woord in een ouderling. Ik heb slechts willen betogen dat de onderhavige bundel (tot welk werk ik me heb beperkt) niet vrij is van een zekere Hollandse kneuterigheid en dat ik de brede zwaai van de kapitale zijnsvragen met het amechtig, getourmenteerd en voor mijn part vertwijfeld zoeken naar antwoorden mis. Er zijn wel aanzetten hiertoe te ontdekken, maar een royale behandeling hier en daar had de bundel op een hoger plan kunnen tillen.

Hermieneke heeft de indruk dat ik een hekel heb aan Simon Vestdijk. Dat is echt niet het geval. Ik heb welgeteld drieëntwintig werken van de man, waarvan ik verreweg de meeste -- romans, opstellen, verzamelingen korte verhalen -- ook heb gelezen en ik houd hem voor één van de beste Nederlandse auteurs. Maar ik blijf vinden dat hij er verkeerd aan deed vaak te schrijven bij wijze van arbeidstherapie, het niet kon opbrengen streng te schrappen en rijp en groen naar de uitgever stuurde.

Terug naar vriend Maarten. Bij Bertie is een aardige bijdrage over slotzinnen te lezen (klik) . Laat ik nu een bijzonder fraaie hebben gevonden in Het Muiderslot, één van de twaalf verhalen uit de genoemde bundel. Het gaat over een muskusrattenvanger die elke dag wacht op het voorbijkomen van een afgeleefd mannetje dat niemand kwaad doet en waarmee geen wijfje nog wil paren: 'Nee, ik kan en wil hem niet vangen, ik kom hier elke avond om te zien of hij nog leeft en elke avond gaat er even een schok van vreugde door me heen als ik zie dat hij er nog is -- dan denk ik: het kan er toch nooit zo slecht met de wereld voorstaan als de meerkoeten nog uitwijken voor een oude, eenzame man en als die man dan nog een plekje weet te vinden waar hij kan overnachten.'

Geen opmerkingen: