zondag 31 oktober 2010

Vrouw, wilt gij succes? Word hermafrodiet!


Onlangs hoorde ik een commentator op de radio vertellen dat politicus X. in de Tweede Kamer letterlijk en figuurlijk door het ijs was gezakt. Dat was nog vóór Rutte, voor wie de polititiek aanvoelt als een warm bad en die daarin ook de parlementariërs -- steuners, gedogers en niet-gedogers -- wil onderdompelen.

Maar het kan nog gekker. Vanochtend bracht Radio 1 een korte reportage over een gezellig uitje van 400 vrouwen die door het blad Viva waren gelauwerd als ondernemend en succesrijk. Wat moet je doen om deze begeerde onderscheiding in de wacht te slepen, wilde de interviewer weten. Eén van de vierhonderd: 'Je moet een vrouw zijn met ballen, letterlijk en figuurlijk.'

De journalist, een man, vroeg niet door. Jammer. Deze of gene vrouw, die bedoelde knikkers niet van huis uit bezit, had misschien graag vernomen wat een ombouwoperatie kost.

vrijdag 29 oktober 2010

Hoe blauwer bloed, hoe gekker gemoed (4 en slot)



O, hoe dierbaar zijn zij, die excentriekelingen, aan het Britse hart! Op het internet trof ik de volgende uitspraak (van een onbekende) aan, die de spijker op de kop slaat: There are literally hundreds, if not thousands, of uniquely British people that fall into this category, from William Blake, to Robert Clive, to Johnny Rotten, all have that peculiar English eccentricity that is found nowhere else in the world. Every country produces great men and women, but the English greats all seem to have this 'ever so slightly mad' air about them.

De Engelse dichteres en critica Edith Sitwell (afbeelding; 1887-1964, oudere zus van de schrijvers Osbert en Sacheverell) heeft zelfs in 1933 aan deze onderverdeling van de homo sapiens een heus, veelgeprezen boek gewijd: English Eccentrics. Zij wist waar zij het over had; haar adellijke vader (hij werd al op zijn 2e baronet) was een rare snijboon; hij dwong haar een ijzeren korset te dragen wegens haar 'slechte rug'; in 1909 kocht hij in Italië een totaal vervallen kasteel met landerijen, waarop 300 keuters woonden, bracht alles in tiptop staat en schreef later aan de aartsbisschop van Canterbury en de Britse minister van de Schatkist dat hij het Verenigd Koninkrijk had moeten verlaten, omdat hij de belasting niet kon opbrengen; in 1913 weigerde hij de schulden van zijn vrouw te betalen, weshalve zij, de dochter van een graaf, drie maanden moest gaan brommen.

Een van de raarste snijbonen aller tijden was de Engelsman 'Mad' Jack Mytton (1796-1834), een spruit uit een geslacht door welks aderen al vijf eeuwen blauw bloed vloeide. Hij had een kolossale fortuin geërfd, die hem een dito jaarlijks inkomen verschafte en dit verteerde hij met vossenjacht en andere gevaarlijke strapatzen, zoals het spiernaakt over bevroren wateren sluipen, teneinde met zijn dubbelloops eenden te verschalken. Hij dronk elke ochtend vijf flessen port, soms vervangen door twee flessen eau de cologne 'om de ongezonde invloed van de nachtlucht te bekampen'. Hij bezat duizend hoeden, zevenhonderd paar handgemaakte rijlaarzen, vijftienhonderd rijbroeken en een kleine drieduizend overhemden. Hij hield er tweeduizend honden op na, die hij voedde met biefstuk en laafde met champagne, alsook zestig katten, die hij uitdoste met livreitjes. Naast zijn paarden koesterde hij een diepe genegenheid voor zijn berin Nell, die hij bereed in vol ruiterornaat.
Hij stierf jong, met 38, overigens niet als gevolg van een halsbrekende toer, maar doordat hij zijn kleren in brand stak om van de hik af te komen.

Ik kwam op het onderwerp 'rare kwibussen' door de Night and Day van Virginia Woolf. Een bij tijd en wijle buitennissig gedrag van de schrijfster wordt wel geweten aan haar zware depressies. En deze waren naar het schijnt te wijten aan het feit dat zij in haar prille jaren vaak was misbruikt door haar halfbroers. Op 28 maart 1943 verliet zij haar huis in Lewes, graafschap Sussex, laadde de zakken van haar mantel vol zware keien en liep de rivier de Ouse in. Zij was 59 jaar.

woensdag 27 oktober 2010

Hoe blauwer bloed, hoe gekker gemoed (3)


Virginia Woolf (foto) dankt haar plaats op de Olympus vooral aan haar roman Mrs Dalloway, die verscheen op 14 mei 1925, en wel om de knappe manier waarop zij de stream of consciousness toepast. Deze techniek is eind 19e eeuw in Frankrijk ontstaan als monologue intérieur, maar heeft voornamelijk furore gemaakt aan gene zijde van Het Kanaal.

Pionier was aldaar de bohémienne en feministe Dorothy Richardson, die leefde van 1873 tot 1957, met haar roman
Pointed Roofs uit 1915, de eerste van haar Pilgrimage-romans. Het grote voorbeeld is natuurlijk Ulysses van James Joyce.

Ten onzent kan worden gewezen op
Eva (1927) van Carry van Bruggen en Meneer Visser's hellevaart (1936) van Simon Vestdijk.

Mrs Dalloway
heb ik vroeger met bewondering gelezen. Wel ging Clarissa Dalloway gaandeweg sterker op mijn zenuwen werken. Zoals gezegd, ben ik Night and Day aan het lezen en daar ontleen ik meer plezier aan. Het eerste is misschien de betere roman, het tweede de betere vertelling.

(wordt vervolgd)

dinsdag 26 oktober 2010

Ad rem


Anders dan in de Rooms-Katholieke Kerk kan in de Oud-Katholieke een vrouw diaken, priester en bisschop worden. Zo is het mogelijk dat de theologe Annemieke Duurkoop (60), als eerste vrouw, plebaan wordt. Zij wordt 31 oktober als zodanig in de Gertrudis-kathedraal te Utrecht geïnstalleerd. (In beide geloofsgemeenschappen is een plebaan de pastoor van een kathedraal; een kathedraal is de kerk van de bisschop en wordt zo genoemd, omdat daar zijn leerstoel, kathèdra, in het Grieks, staat.)

Tijdens zijn functie als aartsbisschop van Utrecht (1975-1983; we hebben het nu weer over het oude geloof) kreeg kardinaal Willebrands, een Westfries, op een vergadering eens de vraag waarom de kerk het ambt niet openstelde voor vrouwen. Hij kwam op de proppen met het klassieke antwoord: Jezus had apostelen geroepen, maar dat waren allemaal mannen; er was geen enkele vrouw bij.

Vrouw in de zaal: 'Er was ook geen kardinaal uit Bovenkarspel bij.'

Reactie van Zijne Eminentie: mond vol tanden.

Jo Willebrands werd in 1909 geboren te Bovenkarspel, waar zijn vader directeur van de veiling was. Hij overleed in 2006 te Denekamp.

vrijdag 22 oktober 2010

Hoe blauwer bloed, hoe gekker gemoed (2)


Night and Day van Virginia Woolf dus. De moeder van hoofdpersoon Katherine Hilbery is een enigszins wereldvreemde vrouw, van dat genre dat met het hoofd in de wolken wandelt. Zij schrijft aan een geschiedkundig werk over haar voorname familie, maar er zit niet veel schot in. Telkens namelijk wanneer zij een vergeelde brief of een fotoalbum raadpleegt, dwalen haar gedachten af naar een of andere excentriekeling en verliest zij zich in lange alleenspraken over vroeger.

'En dat is Queenie Colquhoun,' ging zij verder, de bladzijden omslaand, 'die op haar reis naar Jamaica haar doodskist meenam, vol met sjaals en mutsjes, omdat je in Jamaica geen doodskisten kon krijgen, en zij was vreselijk bang dat zij daar zou sterven (wat haar ook overkwam) en dat zij zou worden opgegeten door de witte mieren... En daar heb je Miriam, in de jas van haar koetsier met al die capejes, en ze droeg er grote jachtlaarzen onder. Jullie, jonge mensen, mogen je wars van conventies noemen, maar jullie zijn niets vergeleken met haar.'

Zij draaide weer een pagina om en belandde bij het portret van een zeer masculiene, knappe lady, wier hoofd door de fotograaf was versierd met een keizerskroon.

'Ha, daar ben je, stuk ongeluk!' riep Mrs Hilbery uit, 'wat een lelijke ouwe despoot was je destijds! Hoe gingen wij allemaal voor je door de knieën! "Maggie," placht zij te zeggen, "als ik er niet was geweest, waar had jij dan gestaan?" En dat klopte; zij heeft hen met elkaar verenigd. Zij zei tegen mijn vader: "Trouw met haar," en dat deed hij; en zij zei tegen de arme kleine Clara: "Val op je knieën en aanbid hem," en dat deed zij; maar zij stond daarna weer op natuurlijk. Wat kon men anders verwachten? Clara was nog maar een kind -- achttien -- en bovendien half dood van angst. Maar die ouwe tiran heeft nooit berouw getoond. Zij zei altijd dat zij hun drie maanden van volmaakt geluk had bezorgd en dat niemand recht had op meer; en soms denk ik, Katherine, dat het waar is, weet je. Het is meer dan de meesten van ons krijgen, wij moeten alleen doen alsof en dat was iets waartoe geen van hen ooit in staat is geweest.'

(wordt vervolgd)

woensdag 20 oktober 2010

Hoe blauwer bloed, hoe gekker gemoed (1)


Een Britse edelman wordt geacht excentriek te zijn. De stelregel is zelfs: hoe blauwer het bloed, hoe gekker het gemoed. Dit wordt overigens niet alleen van mannen maar ook van vrouwen verwacht en niet slechts door de personen van hun eigen stand, eveneens door het grote publiek, dat in dezen wordt gevoed door de massamedia.

Ik heb eens in de Cotswolds geconverseerd met een wasechte lord, de 7e markies van X, die, terwijl hij voor zich heen prevelde, over mijn schouder in de wazige verte staarde, waar hij iets opmerkelijks meende waar te nemen. Ik dacht even dat hij zo met mij omsprong, omdat ik een
foreigner was, doch alras bleek mij dat hij zich aldus met iedereen onderhield. Mijn eerste opwelling was de rare snijboon een cent te geven; ik kon echter het muntje in mijn zak houden, want ik herinnerde mij ooit gelezen te hebben dat markies nummertje 7 een biografie van een staatsman en een studie over een belangrijk staatsverdrag had geschreven, waarvan de meest vooraanstaande deskundigen in koor hadden geroepen dat beide werken het definitieve woord over de respectieve onderwerpen betekenden.

Misschien cultiveren de baronnen, de burggraven, de graven, de markiezen en de hertogen hun tics uit welbegrepen eigenbelang, namelijk om duidelijk te maken dat zij voldoen aan de definitie die Gilbert Keith Chesterton van de
gentleman gaf: 'Een man die met rust gelaten wil worden.'

Overigens is het sinds enkele decennia zo dat via het mechanisme van nederwaartse sociale mobiliteit excentriek gedrag van de adel heeft afgegeven op prominente schrijvers, kunstenaars, acteurs en zelfs sportlieden.

Ik kom op dit onderwerp bij het lezen van
Night and Day, een roman van Virginia Woolf (foto).

(wordt vervolgd)

dinsdag 12 oktober 2010

Wat er bij mij niet inkomt


Regelmatig verschijnen er lijstjes van de honderd beste boeken volgens recensenten. Of volgens het lezerspubliek. Nooit vind je eens een opsomming van de honderd slechtste. Zou me toch levendig interesseren.


Mijn lijfblad Trouw doet een gooitje in de goede richting. In het zaterdagbijvoegsel Letter en geest mogen zeer bekende of minder bekende Nederlanders uit de doeken doen wat zij zoal in hun boekenkast hebben staan en de laatste vraag van de krant luidt steeds: 'Wat komt er bij u niet in?'

Hoe zou mijn antwoord luiden? Ik denk ongeveer als volgt:

1/2/3 (ex aequo maar alle met stip). Science fiction, occulte romans van Dan Brown en consorten en alle werken van Kristien Hemmerechts en Connie Palmen.

4. Fantastische epiek. Ik heb ooit zo'n pil van Tolkien aangeschaft en, louter uit stoerheid of misschien plichtsbesef, uitgelezen, allemaal donders knap, hoor, die verhalen, doch er wil in mijn boezem maar geen snaar meetrillen. Ik ben er allergisch voor, wellicht moet ik zeggen: domweg allergisch.

5. (met enige nuancering). Historische romans. Ik ben een vurig bewonderaar van de Oostenrijkse schrijver Adalbert Stifter, mooiere natuurbeschrijvingen dan hij heeft niemand op papier gezet, doch ik blijf maar om zijn ridderroman Witiko heendraaien; en ik heb nog wel zo'n lekker in de hand liggend exemplaar in half-lederen band. Ook kan ik me er maar niet toe brengen me op Het woud der verwachting van Hella Haasse te storten, hoe hoog het ook geprezen is. Op The Inheritors van William Golding, die nog wel gelauwerd is met de Nobelprijs, ben ik na een bladzijde of twintig met wel en wee van Neanderthalers afgeknapt. Ik haast me echter te verklaren dat ik in dezen niet consequent ben. Aan I, Claudius en Claudius, the God van Robert Graves heb ik me ongans gelezen en hetzelfde, maar dan nog een graadje erger, geldt voor Mémoires d'Hadrien en L'oeuvre au noir van de geniale Marguerite Yourcenar.

PS: Momenteel lees ik The Paper Men van Golding voornoemd. Kostelijk! Maar dat komt niet uit de historische doos.

maandag 11 oktober 2010

Nabrander over Goethe


In haar reactie op mijn blogje over Goethe (4 dezer) schreef Bertie (http://www.kophieps.com) dat hij in ieder geval niet over zijn onderkomen te klagen had, zoals zij tijdens een bezoek aan zijn huis in Weimar had kunnen vaststellen.

Ik ben er nooit geweest, helaas. Maar in Gespräche mit Goethe in den letzten Jahren seines Lebens van Johann Peter Eckermann vond ik een plattegrond van de eerste verdieping van het riante pand die door Goethe bewoond werd. Er waren zestien kamers, die voor het personeel meegeteld, en de dichter kon zich dan ook veroorloven er een stuk of zes als musea in te richten, onder meer voor majolica en borstbeelden.

De dichter Eckermann (1792-1854) was Goethes behulpzame vertrouweling van 1823 tot diens dood in 1832. Door zijn bovengenoemde Gespräche, een kostelijke bron van informatie, heeft hij zich voor eens en voor altijd een plaats op de Olympus verworven. De wijsgeer Friedrich Nietzsche schreef in 1878: Goethes Unterhaltungen mit Eckermann, das beste deutsche Buch, das es gibt. De eerlijkheid gebiedt echter te zeggen dat ook andere stemmen hebben geklonken; Heinrich Heine bijvoorbeeld noemde Eckermann smalend 'Goethes papegaai'.

Een grote verdienste van Eckermann is ook dat hij orde heeft geschapen in de talloze stukken en stukjes kopij van Goethe; men heeft wel gezegd dat zonder hem het tweede deel van Faust nimmer het licht zou hebben gezien.

Eckermann bezocht Goethe voor het eerst op dinsdag 10 juni 1832 en dit was zijn impressie van diens woning: 'Het interieur van het huis maakte op mij een zeer aangename indruk; het was niet schitterend, eerder was alles in hoge mate voornaam en tevens eenvoudig; ook verrieden verschillende bij de trap staande afgietsels van antieke standbeelden Goethes bijzondere liefde voor de beeldende kunst en de Griekse oudheid.'

Afbeelding: Eckermann, in 1824 geschilderd door Johann Joseph Schmeller.

donderdag 7 oktober 2010

O wee... chipkaart!


Natuurlijk erger ik me geel en groen aan bazinnetjes en baasjes die hun hond toestaan op de stoep een kiloknaller af te scheiden. Maar misschien erger ik me nog heviger aan het feit dat regelmatig een belangrijk project wordt toevertrouwd aan luitjes die te dom zijn om voor de duvel te dansen, of, indien wel voldoende kleine grijze cellen voorhanden zijn, te beroerd om dezelve aan het werk te zetten. Ik denk wel eens: als ik in mijn loopbaan zo had zitten klooien, had ik binnen de kortste kerel met garen en band langs de deur gemoeten.

Een paar jaar geleden stonden we internationaal voor schut wegens de tragikomedie met ons paspoort. Zelfs moest een staatssecretaris met een parlementaire trap onder zijn achterste het veld ruimen. Gegarandeerd dat ze in het buitenland hebben gemompeld: wat het eerste het beste apenland wel kan, kan Nederland kennelijk niet.


Thans moet een commissie onder aanvoering van mannetjesputter Leers de puinzoo van de ov-chipkaart opruimen. Was nu onder de 16 miljoen Nederlanders niet één vrouw of man te vinden die vooraf had kunnen uitvogelen welke problemen zich zoal zouden kunnen voordoen en de maatregelen opsommen om dezelve te voorkomen?


Ziezo, heb ik weer eens lekker kunnen mopperen. Mensen, wat lucht dat op!

maandag 4 oktober 2010

De kunstenaar: in spinaziecademie of kasteel?


In mijn woonplaats hebben beeldend kunstenaars vele jaren gewerkt in een voormalige spinazieacademie. Elders scheppen zij hun epochemachende werken in een gewezen smidse, garage, pomphuis, meisjesschool, boterhal, ja, waar al niet? En waarom ook niet? Als je haar maar goed zit.

Iemand die er gans over dacht, was Goethe. In Wilhelm Meisters Wanderjahre (boek 2, hoofdstuk 8) schrijft hij: Beeldend kunstenaars moeten wonen als koningen of goden; hoe zouden zij anders voor koningen en goden kunnen bouwen en verluchten?

En hij vervolgt: Uiteindelijk moeten zij zodanig boven het alledaagse uitsteken dat de samenleving zich in en door hun werken tot adeldom verheven voelt.