zondag 15 mei 2011

Twee schrijfsters onder het oranjezonnetje (2)




Nog als een blanke duintop schitterend in de gloed van het oranjezonnetje, stortte ik mij dus op een tweede Nederlandse schrijfster. (Ja, leuk hoor! Op haar boeken natuurlijk.)


Antoinetta Hendrika Wind (Den Haag, 1897-aldaar, 1971) was een wild meisje. Op het gymnasium, met haar 18, raakte zij in verwachting van medeleerling Martinus 'Pom' Nijhoff, de latere dichter. Na het huwelijk dompelden de twee zich in de bohème van de Larense kunstenaarskolonie. De relatie was geen succes; in 1920 liet Netty, zoals zij genoemd werd, haar man in de steek en vestigde zich in Parijs. Zij woonde ook een tijd in Batavia, Griekenland en Italië, waar zij een pension uitbaatte. In de Franse hoofdstad, anno 1929, begon zij een liefdesverhouding met de Engelse kunstenares Marlow Moss. De oorlog dreef hen uiteen, maar de vrede verenigde hen weer.


In 1931 verwierf A.H. Nijhoff met één klap bekendheid door haar sterk autobiografische roman 'Twee meisjes en ik'. Dit boek heb ik wel, maar aan lezen ben ik nog niet toegekomen. Wel gelezen heb ik zojuist het in 1942 verschenen 'Medereizigers' (later herdoopt in 'Het veilige hotel'.) Het zijn vier verhalen, waarvan de eerste twee zonder meer inhoudelijk en stilistisch aangename lectuur vormen.


In nummer 2, 'La buca di San Satiro', leer je als man nog eens wat over de kijk van vrouwen. Over haar Italiaanse minnaar zegt de wereldse Sylvia, een Nederlandse: 'Als ik goede tabak ruik of ik zie een goedgeschoren kin met een elegante Stetson erboven, of welverzorgde mannenhanden in dikke leren handschoenen, of kromme paardebenen in onberispelijk gesneden rijlaarzen zoals Puccio heeft, dan ben ik al weg. Ik ga misschien alleen met Puccio naar bed omdat hij een geelmarmeren wastafel heeft, met alle haarwaters, cosmetics en gezichtslotions die je gewoonlijk alleen in de "Esquire" tegenkomt, en omdat hij zulk ongelooflijk mooi zijden ondergoed heeft. Ik merk meestal te laat dat ik met een herenmode-artikel naar bed geweest ben in plaats van met een geliefde.'


Helaas verzandt het derde verhaal alras in eindeloos, saai geklep en voor het vierde had ik eerlijk gezegd geen puf meer.


Vervolgens Nijhoffs kloeke roman 'De vier doden' uit 1950 bij de kop genomen. Het spijt me dat ik het zeggen moet, maar ik ben rond bladzijde 75 afgeknapt. 'Om elf minuten over zes had de stilte de tijd stopgezet... De stilte had me ontslagen van mijn verantwoordelijkheid, ze had me geledigd van de ballast van emoties en begrippen. Ik was niet langer de "persona" van mijn persoonlijkheid, ik was nog slechts de ruimte van die persoonlijkheid; een ruimte zonder dimensies waarin de standbeelden vrij spel hadden.' Als ik ergens allergisch voor ben, dan voor dergelijke wazige kletsica.


Jammer eigenlijk, mijn exemplaar van de roman is nog wel een eerste editie.

Geen opmerkingen: