Een paar weken geleden ben ik begonnen aan The Golden Notebook van Doris Lessing, vol goede moed, want, zoals bekend, lees ik graag boeken van vrouwen en de schrijfster geniet terecht wereldfaam (in 2007 werd zij onderscheiden met de Nobelprijs).
De roman, verschenen in 1962, is alom door vrouwen verslonden: hier klonk nu eens een schetterende, niet te verwaarlozen klaroenstoot voor het feminisme. Maar dat is helemaal niet het geval. Zegt de auteur zelf. Als Doris Lessing iets voor de vrouwenbeweging heeft betekend, dan -- naar mijn mening -- geenszins uit de voor- maar uit de achterhoede en wel de verre. Romancières als de Britse Beatrice Harraden (1864-1936; vrijwel niemand leest haar nog) en de Amerikaanse Elizabeth Robins (1862-1952; niemand leest haar nog, behalve dan een oude baas in het centrum des lands) hebben zich op dit terrein heel wat meer verdiensten verworven.
Maar wat er ook van zij, ik ben rond bladzijde 160 op The Golden Notebook afgeknapt: oninteressante jongelui, burgers en militairen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in een Britse kolonie oninteressante bomen opzetten over de communistische partij, over de partijlijn, over Stalin -- Voltaire zei: 'Alle genres zijn goed, behalve het saaie.'
Het pakkends vond ik nog de passages over de kunst van het romanschrijven in het lange voorwoord. Dat overigens vrij rommelig is. En waarin de schrijfster zich vergaloppeert door haar critici de oren te wassen; als recensenten het volgens jou niet hebben gesnapt, heb je het niet helder genoeg opgeschreven, zo eenvoudig is dat. Behoudens in het geval van feitelijke onjuistheden heeft een recensent in beginsel altijd gelijk; het is zijn voorrecht een boek goed of slecht te vinden. Als auteur doe je er verstandig aan je van kritiek niets aan te trekken; om een vermaarde uitspraak van Menno ter Braak te parafraseren: "De betere boeken komen er toch.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten