De geschiedwetenschap, aldus de grote historicus Leopold von Ranke, leert ons 'wie es gewesen'. Ik voeg eraan toe: en de goede schrijfsters en schrijvers van romans vertellen ons 'wie es erlebt geworden'.
Neem de uit 1740 daterende vermaarde brievenroman 'Pamela or Virtue Rewarded' van Samual Richardson. (Hij leefde van 1689 tot 1761.) Lady B. is overleden en haar zoon ziet de kans schoon om achter haar beeldschoon kamermeisje Pamela Andrews, 15 lentes jong, aan te zitten; hij kust haar op haar mond en grijpt haar bij haar borsten. Zij is hiervan volstrekt niet gediend en, daar zij niet alleen kuis maar ook snugger is, geeft zij geen fluit om zijn verzekering dat hij slechts het eerzaamste met haar voor heeft; zij denkt dat zijn enige opzet is van bil te gaan; waarna zij natuurlijk op straat wordt getrapt en verder als snol door het leven kan.
Met hangen en wurgen krijgt Pamela toestemming haar dienst te verlaten en terug te keren naar haar even brave als arme ouders. Maar door een list van B. en de veilheid van een koetsier valt zij in handen van een lelijk, goor en laaghartig wijf, dat naar het pijpen van de jonge edelman danst en haar bewaakt als een cerberus.
Pamela, ook niet mis, weet stiekem te corresponderen met kapelaan Williams van de parochie en roept zijn hulp in. De geestelijke richt zich tot een schaap van zijn kudde, Lady Jones, en informeert of zij het belaagde kamermeisje niet onder haar hoede wil nemen. De edelvrouwe is begaan met Pamela's lot, beweert zij, doch geeft niet thuis: zij wil geen vijanden maken. Een andere parochiaan, Lady Darnford, is wel bereid te helpen, doch wil eerst haar man, Sir Simon, polsen. (Richardson schrijft fijntjes dat deze heer niet opvalt door buitengewone deugdzaamheid.)
Tot zijn vrouw zegt Sir Simon: 'Ach, wat is hier anders aan de hand dan dat onze buurman verkikkerd is op het kamermeisje van zijn moeder? Als hij zich met haar inlaat, zal zij niets tekort komen, ik voorzie niet dat zij veel schade zal oplopen. Hij berokkent in ieder geval op deze manier geen kwaad aan een g e z i n.' En tot de kapelaan: 'Ik vind, meneer Williams, dat u zich wel als laatste met deze zaak zou moeten bemoeien, tegen uw vriend en beschermheer.' (De parochie ligt op het landgoed van B., die het recht heeft de zielenherders te benoemen.)
Ten einde raad neemt de kapelaan zijn superieur, pastoor Peters, in de arm. Deze verdenkt hem ervan dat het hem alleen te doen is bij Pamela een wit voetje te halen. Hij houdt hem bovendien voor dat hij jong is en niet weet waar Abraham de mosterd haalt. Zeker, wat zich hier voordoet, verdient afkeuring, maar als zij tweeën zich zouden aangorden om de mensheid op dit gebied terug te brengen van de dwalingen haars weegs, hadden zij dagwerk. Het betrof hier bovendien een aangelegenheid die zo alledaags en wijdverbreid was dat een paar priesters er niets tegen kunnen doen. De pastoor verdedigt tot besluit zijn afzijdigheid met de verwijzing naar het gedrag van enkele bisschoppen jegens leden van het konigshuis.
Ja, zo was destijds je situatie als jonge vrouw in een ondergeschikte positie. In hedendaagse termen: Pamela, zoek het maar uit!
(Afbeelding: Squire B. heeft een brief van Pamela aan haar ouders onderschept.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten