maandag 29 februari 2016

Ongeleid projectiel en laagvlieger

Mijn leesvriend V. is uitgerust met een gezonde nieuwsgierigheid en dit strekt onze tweewekelijkse gedachtewisseling over boeken niet zelden tot profijt.

Onlangs had hij in een kringloopwinkel 'De dollartekens in de ogen van Moeder Theresa' van de Vlaming Herman Brusselmans op de kop getikt. Na 25 bladzijden had hij er al tabak van. Of ik er ook eens mijn neus over wilde drogen; misschien had hij het boekje met een verkeerde bril gelezen, wellicht waren hem pakkende eigenschappen ontgaan...

Ik was er nog sneller klaar mede: een pagina of 10. Volgens mij is het volgende gebeurd. Brusselmans heeft in een Belgische kroeg met een flinke snee in zijn neus voor zich uit zitten lullen, de volgende dag heeft hij, na zijn roes te hebben uitgeslapen, datgene wat hij zich van zijn dronkemansgeouwehoer herinnerde op schrift gesteld, hij heeft dit proza naar zijn uitgever gestuurd, die het, met eurotekens in zijn ogen (hij wel), op de markt heeft geslingerd. Het schijnt dat Brusselmans te boek staat als de straaljager onder de Vlaamse auteurs; nu, 'ongeleid projectiel' lijkt me passender.

Leesvriend V. vroeg zich af hoe Brusselmans dan toch zulk indrukwekkende oplagen kon boeken. Daar hoefde ik niet lang over te prakkizeren. Het peil van ons onderwijs is sedert de oorlog gestaag gedaald. Allerlei monsterlijkheden op het gebied van onze moerstaal bijvoorbeeld worden getolereerd als 'moet kunnen'. Ook moet de student de leerstof vooral leuk vinden. Maar wie, wederom bijvoorbeeld, goed Latijn wil leren, moet de verbuigingen en vervoegingen er domweg instampen, er zit gewoon niets anders op, het blijft anders sukkelen, dat geef ik u allemaal op een briefje. Het peil van onze verstrooiing is navenant achteruit gehold. Wat mannelijke cultuurbarbaren en ordinair vrouwvolk met name op de treurbuis durven debiteren is van een platvloersheid die haar weerga niet kent. Punt 3: de reclame wordt met de dag gehaaider en steeds meer lezers  volgen het zoete pijpen van de verborgen verleiders. En dan is daar de letterkundige kritiek; deze wordt beheerst door een handjevol schrijvers, wier evangelie luidt: kietel ik jou, dan kietel jij mij.

Op dit laatste gebied hebben we nog altijd het voorbeeld van Bernlef. Onze smaakmakers hebben hem eenparig omhoog getrompetterd en bij mijn weten is Maarten 't Hart de enige auteur geweest die de moed heeft gehad hem te betitelen als wat hij werkelijk is: een laagvlieger.

vrijdag 26 februari 2016

Zeldzame grap van Proust

De mensheid valt uiteen in twee klassen: zij die men voor Marcel Proust altijd wakker mag maken, en zij die de man niet kunnen pruimen. (Ik behoor tot de eerste, maar dat terzijde).

Hij hoefde maar in een gebakje te bijten en hij kon, zoals in zijn romanserie 'A la recherche du temps perdu', dit unieke monument van de Franse bellettrie, bladzijden lang doorpeuteren over een vorige gebeurtenis van dien aard, over wat er toen in hem omging, over het wel en wee van andere mensen die er nauwer of wijder bij betrokken waren enzovoorts.
Hoewel hij uit een gezin in bonis kwam, had hij het in het Frankrijk van die tijd (hij leefde van 1871 t0t 1922) niet germakkelijk, want hij was jood en homoseksueel. Bovendien leed hij als kind reeds aan astma en met het vorderen der jaren degenereerde hij tot een zenuwpees uit de eredivisie. (Hij liet bijvoorbeeld zijn werkkamer van binnen gans met kurk bekleden om geluiden van buiten de pas af te snijden).
Niet verwonderlijk dus dat je in zijn boeken niet de nek breekt over geestigheden. Maar ze zijn er wel degelijk.
Enkele voorname dames hadden een tekenleraar die aan een vriendinnetje de daad had gesteld, wat een dochtertje had opgeleverd. De dames hadden natuurlijk discretie hoog in hun vaandel staan en onthielden zich tijdens de tekenlessen van elke toespeling op de onregelmatige situatie. De moeder kwam spoedig te overlijden. Toen enkele jaren bleek dat ook papa het niet lang meer zou maken, trokken de dames zich het lot van het kind aan en kochten een lijfrente voor haar. Daarvoor kwam het meisje nederig bedanken. Waarbij bleek dat zij niet moeders mooiste was. Doch om lief te zijn, prees een van de dames het mooie haar van het kindje. En een andere madame, die vond dat discretie nu niet langer geboden was, merkte tegen de vader op dat zijn dochtertje die fraaie  haardos wel aan haar moeder te danken zou hebben. Waarop hij antwoordde: 'Ik zou het niet weten. Ik heb haar alleen maar gekend met een hoed op.'

dinsdag 23 februari 2016

Milburga, jaag ze weg, die vratige ganzen, please!

Je moet in het leven je plaats weten en ik heb er dan ook totaal geen moeite mee dat heden mijn verjaardag slechts wordt gevierd (en dan nog in kleine kring) en dat  Milburga wordt vereerd. Zij is namelijk een heilige van de rooms-katholieke kerk. Haar vader Merwald was een hoge pief, koning van Mercia in Engeland, maar het blauwe bloed zei zijn rond 700 geboren dochter niets, zij wilde maagd blijven 'ter wille van het koninkrijk der hemelen'. Wel bracht zij het tot abdis van de abdij in haar geboorteplaats Wenlock.

Dit heiligdom werd door de Noormannen met de grond gelijk gemaakt, waarbij het graf van Milburga verloren ging. Echter, in het spoor van de hervorming door de zo belangrijke abdij van Cluny in Frankrijk werd haar gebeente in het jaar des Heren 1101 teruggevonden en later te ruste gelegd in een speciaal hiervoor gebouwde kerk te Wenlock.

Milburga wordt vereerd als patrones tegen vraatzuchtig gevogelte.Zij zou namelijk ooit ganzen die in haar landstreek aanzienlijke schade aanrichtten, op zachtzinnige wijze hebben verjaagd.

Misschien zouden Rutte en zijn ploeg, uiteraard na royale boetedoening, tot Milburga kunnen bidden om onze vetweiders met hun kaalgevreten grasland van de ganzen te verlossen. De vergassers en de jagers met hun dikke penzen en hun belachelijke hoedjes kunnen hun moordtuig dan voortaan in de schuur laten roesten.

Maar wat moeten de Belgische of Franse boeren doen op wier landerijen de door Milburga verdreven ganzen zouden neerstrijken? Dat weet ik eerlijk gezegd ook niet. Hetgeen ongetwijfeld te wijten is aan mijn zondigheid.

Henricus redux

Vandaag, om 12.50 uur, is het 82 jaar geleden dat ik in de Kluisstraat te Helmond (het huis is inmiddels aan een verkeersversoepelende maatregel ten offer gevallen) mijn opwachting maakte in dit tranendal, geheel in stijl hevig jankend.

Een verjaardag is in zekere zin een nieuw jaar. Goede voornemens vallen daarbij dan ook niet uit de toon. En hier is er eentje: ik blaas mijn blog (dat, naar het schijnt, onder anderen door Wieneke node wordt gemist) nieuw leven in. Henricus redux, wil zeggen: Henk is terug. En dat zult gij merken, hangjongeren, bankzitters en pensioentrekkers!

zaterdag 6 april 2013

Duitse humor


Het dunste boekje dat ooit verschenen is, draagt als titel Deutscher Humor in Geschichte und Gegenwart.

Een paar dagen geleden hoorde ik op een Duitse televisiezender deze Witz:
A. Heb je een wind gelaten?
B. Dacht je dat ik van mezelf zo stonk?

donderdag 28 maart 2013

Onbekenden en onbekend van bekenden (2)


Vroeger sprak men wel over Engeland als 'het land van de twee naties': de adellijke grootgrondbezitters en de rest. Mijn geschiedenisleraar behandelde dat onderwerp wel, maar vertelde ons niet dat de uitdrukking kwam uit de koker van de staatsman Benjamin Disraeli en wel als ondertitel van diens roman Sybil, or The Two Nations. Evenmin vermeldde ons leerboek dat Disraeli onder meer achttien romans op zijn naam had staan, waarvan enkele liepen als een trein.

Sybil (verschenen in 1845) staat in de traditie van de condition of England novel, die wordt gekenmerkt door haar aandacht voor het ellendig lot van het industrieproletariaat. (Men denke hier onder meer aan Thomas Carlyle, Mrs Gaskell en natuurlijk vooral Charles Dickens). In zekere zin is Sybil geen goed boek: het  verhaal bevat ongeloofwaardige toevalligheden, de auteur propt er ook te veel in, hij bezondigt zich herhaaldelijk aan uitweidingen en ook kan hij niet nalaten zijn geliefd tijdverdrijf te beoefenen: zijn tegenstrevers in zekere vloeistof drukken. Toch heb ik het geboeid gelezen, want, zoals de hooggeleerde schrijfster van het voorwoord Disraeli kenschetst: 'Hij beschikt over die onschatbare eigenschap van een romancier: hij is nooit saai.' (Verzuchting van mij: hadden we er zo maar meer, vooral in ons taalgebied).

Disraeli heeft als bron onder meer officiële enquêtes onder de proletariërs benut. Geschriften die je niet met droge ogen kunt lezen. Zo vertrouwden alleenstaande werkende moeders overdag hun peuter toe aan een oud vrouwtje, dat het kind de straat op stuurde, zogenaamd om te spelen, maar met in haar achterhoofd de gedachte dat het misschien onder een brouwerskar zou raken en aldus ontkomen aan een leven van honger, koude en ziekte. Menige baby die jengelde, werd zoet gehouden met Godfrey's Cordial, een mengsel van laudanum (opium opgelost in alcohol) en melasse. Citaat uit Sybil: 'Kindermoord wordt in Engeland op even uitgebreide schaal en even ongestraft toegepast als op de oevers van de Ganges.'

Disraeli (1804-1881), twee maal minister-president, was, hoewel politiek conservatief, niet alleen in woord en geschrift zeer begaan met het onmenselijk bestaan van het proletariaat. Een politieke tegenstander moest toegeven: 'De conservatieven hebben in vijf jaar meer voor de arbeidersklasse gedaan dan de liberalen in vijftig.'

woensdag 27 maart 2013

Onbekenden en onbekend van bekenden (1)


Gemiddeld één keer per week geef ik me over -- zonder scrupules -- aan een afwijking die hierin bestaat dat ik met een fijne kam door het internet, antiquariaten en onze kringloopwinkel ga op zoek naar onbekende romans. Meer precies: naar romans en korte verhalen van auteurs die ten onrechte in vergetelheid zijn geraakt of onbekende werken van bekende schrijfsters en schrijvers. Wat een rijke oogst is mij in de loop der jaren ten deel gevallen!

In 1903 publiceerde baronesse Elisabeth von Heyking haar roman Briefe, die ihn nicht erreichten. Het was een daverend succes. Nog hetzelfde jaar beleefde het boek 46 drukken en mede dankzij tal van vertalingen werd de schrijfster er een vermogende vrouw door.

Zij was in 1861 te Karelsrust geboren als Elisabeth Freifrau von Flemming. In 1881 trouwde zij met de econoom professor Stephan Ganz von Putnim. De twee moeten wel in een trance hebben gehandeld, want zij pasten absoluut niet bij elkaar. Hij was een geheide stofjas en zij een jonge vrouw van 19 0f 20 lentes die ook de prettige kanten van het Dasein wilde ontdekken. Al na twee jaar ging zij terug naar haar moeder en liet zij haar Herr Gemahl weten dat zij wilde scheiden. Waarop hij zich een kogel door de kop joeg. (Wegens de schande verspreidde zijn adellijke familie de leugen dat hij was gevallen in een duel).

De jonge weduwe trouwde reeds het jaar daarop met de Pruisische diplomaat Edmund baron von Heyking. In zijn  milieu gold dit als een mesalliance; zijn echtgenote was immers een vrouw die ooit in opspraak was geraakt. Hij kreeg daarom gedurende een kleine twintig jaar geen post in de Heimat, maar moest zijn brood op veilige afstand daarvan verdienen. Zo woonde het echtpaar in Peking, Valparaíso, Cairo, New York, Calcutta en Mexico.

In 1908 erfde de baronesse van een kinderloze neef het slot Crossen in het oosten van Thüringen; zij ontwikkelde er zich tot het middelpunt van een letterkundige salon. In 1915 stierf haar man, in 1917 sneuvelden hun twee zonen in Vlaanderen, zelf overleed zij in 1925. Haar erfgenaam verkocht de meubels en de zeer kostbare Chinese tapijten en liet het slot vervallen. Het dak rotte weg, waardoor belangrijke muurschilderingen verloren gingen, en de kapel, waar Elisabeth von Heyking haar laatste rustplaats had gevonden, stortte in. Een rijke bierbrouwer verwierf Crossen bij een gedwongen verkoop en restaureerde het. Thans behoort het toe aan twee Ierse investeerders.

Briefe, die ihn nicht erreichten bestaat helemaal uit brieven. Ze worden geschreven door een vrouw wier man in een Duits gekkenhuis is gestorven en die in China een nieuwe liefde in de persoon van een diplomaat heeft gevonden. Zij reist hem vooruit naar Amerika, hij zoekt in het binnenland nog even naar oude handschriften, maar dan breekt de zogenaamde Bokser-opstand, de bloedige strijd van Chinese nationalisten tegen de vreemdelingen in hun rijk, uit. Zij ontvangt geen post van hem, maar blijft hem ijverig schrijven, uiteraard met de dag ongeruster. Uiteindelijk krijgt zij bericht dat hij in een berende vesting de heldendood is gestorven. In een nawoord van haar zuster vernemen we dat Elisabeth in Amerika is overleden en dat haar brieven haar man in China nimmer hebben bereikt.

Ik heb de roman met smaak gelezen. Het is niet alleen een mooie liefdesgeschiedenis, de schrijfster boeit ook door haar puntige opmerkingen over de uitwassen van het kolonialisme, de analyses van de Chinese en Amerikaanse samenlevingen en de portretten van haar kennissen.