vrijdag 27 augustus 2010

De oude vos en de jonge hond (en Nazrin; en Sati)


Het heeft er alle schijn van dat no nonsense-vaandeldrager Lubbers zich heeft verrekend. Hij heeft aangestuurd op formatiegesprekken tussen CDA, VVD en PVV, ervan uitgaande dat het een doodgeboren kindje zou blijken, waarna hij zich tot Mark, Maxime, Job, Femke en Alexander zou kunnen richten met de boodschap: zoals jullie ziet, kan het niet over rechts, intussen schreeuwt het land om een krachtdadig bestuur, dus is het nu aan jullie om razend snel spijkers met koppen te slaan. Maar een kabinet Rutte-Verhagen met gedoogsteun van Wilders dreigt wel degelijk te lukken.

Is dat betreurenswaardig? Wel nee. Wilders is gek, doch zoals veel gekken niet dom en hij weet drommels goed dat zijn belangrijkste agendapunten geen schijn van kans maken, omdat zij in strijd met onze constitutie of Europese wetten zijn. Zoals hij ook weet dat je met standwerkerij op de proppen moet komen om een flinke kudde stemvee te vergaren. En nu ik het hier toch over heb: de PVV is de op één na grootste partij in de Tweede Kamer (en kon bij een huidige opiniepeiling wel eens als grootste uit de bus komen), ongeveer anderhalf miljoen Nederlanders hebben op haar gestemd, omdat zij vinden dat met hun klachten en wensen geen rekening wordt gehouden en het is dus democratisch verdedigbaar dat Wilders politieke invloed krijgt.

Maar daarvan zal, schat ik, onder de huidige omstandigheden niet veel terecht komen. Zo wil Blonde Geert de islam van religie degraderen tot ideologie. Wij hebben echter op school geleerd dat er drie grote monotheïstische godsdiensten zijn, te weten: het christendom, het jodendom en de islam, en het voornemen deze laatste te lijf te gaan met discriminerende wet- en regelgeving, is misschien gefundenes Fressen voor de luitjes op het schellinkje, doch ook niet meer dan dat. Heer Waterstofperoxyde zal het niet gegeven zijn met kroonjuwelen te pronken. Waarschijnlijk denkt hij dat hij zijn volgelingen tegemoet zal kunnen treden met het excuus: 'Eens te meer blijkt dat jullie voor de anderen niet meetellen', hopende aldus zijn aanhangers te vermeerderen. Nu zijn dezen misschien wel dom maar niet gek en willen dan ook niet voor de gek gehouden worden: 'Je hebt ons iets beloofd en wij hebben het niet gekregen.' Trouwens, stemmers in het algemeen plegen te reageren als onderofficieren in het leger: als zij ingaan op smoezen van Jan Soldaat, verliezen zij hun gezag, krijgen zij niets meer gedaan en drukt de ondergeschikte constant zijn snor, reden waarom het standaardantwoord van de sergeant is: 'Ik wil het niet weten.' Met andere woorden: niet alleen oude vos Lubbers, ook jonge hond Wilders misrekent zich. En dat is wat de laatste aangaat maar goed ook, want één ding is vrijblijvend een reeks kreten debiteren, iets anders is ons land uit de crisis helpen en bewerkstelligen dat het in de verschuiving van het economisch zwaartepunt naar andere oorden zijn partijtje kan blijven blazen.

Overigens vind ik dat de sfeer in Nederland prettiger zou zijn, als er niet zo krampachtig en angsthazerig werd geëmmerd en geëikeld over islamisering, inburgering, immigratie, kopvodden en belendende percelen. Ik begrijp dat allemaal niet. Mijn schoenmaker is een Marokkaan, mijn kapper is een Syriër, als huisarts heb ik een Turkse en over alle drie ben ik uitermate tevreden. Het heeft zelfs slechts een haartje gescheeld of ik had als personal assistant de beeldschone Perzische Nazrin (jaargang 1989) gehad, maar zij wilde een kind van me en nu ben ik altijd best bereid even aan te zetten, maar op mijn leeftijd zie ik me niet meer met een koter op de knie.

En dan de berbermeiden van de supermarkt! Wanneer zij mijn martiale gestalte (extra zo, sinds ik als nasleep van een kleine operatie een viriel litteken op mijn wang heb, genre Mensur) zien naderen, huppelen zij om het hardst naar een onbemande kassa in de hoop mij te kunnen gerieven. Geen wonder! Mijn houding jegens hen is altijd: kniegewricht gespannen, glimlach om de lippen, compliment in de mond. Vooral Sahem (spreek uit: Sahim, betekenis: pijl en boog) met haar lieve snoetje onder een smetteloos wit hoofddoekje draagt mij op handen, sedert ik haar laatst heb gezegd dat haar schoentjes haar mooie benen en sierlijke voetjes zo voordelig deden uitkomen.

De betoverende Turkse Sati (jaargang 1990) heeft mij eergisteren uitgenodigd op de thee. Heb de invitatie natuurlijk in dank aanvaard. Maar wil eerst even bij het lieftallige Turkse groentenvrouwtje Nermin (jaargang 1930) mijn licht opsteken. Hoe dien ik mij te gedragen? Wordt bijvoorbeeld van mij verwacht dat ik Sati's man, een beverige grijsaard met kalknagels, (zij is uitgehuwelijkt) het raam uit flikker? Zoveel is zeker dat sprake zal zijn van multicultureel theedrinken. Misschien breng ik het nog ooit tot burgemeester van een grotere stad.

De Staf gebroken...

Een paar dagen geleden werd in een kruiswoordpuzzel gevraagd naar de achternaam van een vroegere bewindsman. Bedoeld was de landbouwkundige ir C. -- Kees -- Staf (1905, Ede-1973, Arnhem). Hij was in de jaren '50 voor de Christelijk-Historische Unie enkele malen minister van Oorlog en Marine, later Defensie geheten. Staf was kop van jut in een der befaamde oudejaarsconferenties van Wim Kan. Deze noemde hem bijvoorbeeld 'antiquair in rijksdienst', omdat hij zich door de Amerikanen verouderd wapentuig zou hebben laten aansmeren.

Verspreid over het land liggen noodrantsoenen voor het leger in tijd van oorlog. Natuurlijk moeten deze regelmatig worden geïnspecteerd en, om te voorkomen dat hun houdbaarheidsdatum wordt overschreden, tijdig in omloop worden gebracht. Onder Staf is het voorgekomen dat een grote verlopen partij chocolade moest worden vernietigd. Dit leidde tot een schandaal in parlement en pers. Alexander Pola, een guit als weinig anderen, gaf minister Staf toen deze woorden in de mond: 'Ik heb mijn repen achter mij verbrand.'

donderdag 26 augustus 2010

Laat de Koninklijke Bieb zijn gang gaan!

Een fatsoenlijk mens kan geen antisemiet zijn. Anderzijds zitten degenen die iemand met gefundeerde kritiek op sommige acties van de staat Israël als antisemiet brandmerken, zelf niet goed in elkaar, zij zijn rijp voor een aantal sessies op de sofa van professor Sikbok.

Ik schrijf dit naar aanleiding van het feit dat de Koninklijke Bibliotheek Volk en Vaderland, tussen 1933 en 1945 het weekblad van de Nationaal-Socialistische Beweging, op het internet wil zetten. De KB krijgt er nu van langs; enkele commentatoren achten het zelfs niet uitgesloten dat hij kans loopt justitieel vervolgd te worden wegens het zaaien van haat.

Volgens mevrouw Erna Houtkoper-Barend van de vereniging Joodse Oorlogskinderen zullen velen van haar leden het voornemen van de KB beangstigend vinden, omdat de teksten van Vova mensen op slechte ideeën kunnen brengen: 'Nu moeten ze nog moeite doen om zo'n krant te achterhalen, maar straks wordt het ze op een presenteerblaadje aangeboden.' Ronny Naftaniel, directeur van het Centrum Informatie en Documentatie Israël, heeft zich in gelijke zin uitgelaten.

Ik kan het daarmee niet eens zijn. Nemen we Piet, fatsoenlijke kerel, van antisemitische smetten vrij. Piet leest op zijn laptopje dat een fascistische braller van de NSB in VoVa de joden beschuldigt van het manipuleren der geldmarkten en dus verantwoordelijk houdt voor financiële crises. Piet wordt nu op slag antisemiet. Dat is toch te gek voor woorden. Als Piet die onzin gelooft, wil dat zeggen dat het antisemitische zaad bij hem op een vruchtbare bodem terecht is gekomen. Piet zal dan vroeg of laat toch wel door de mand vallen, KB en Vova of niet.

Ik durf ook de stelling aan dat velen, onze kritische jongeren vooral, bij het grasduinen in Vova en ander NSB-spul zullen uitroepen: hoe is het mogelijk dat Nederlanders dit ooit voor zoete koek hebben geslikt en er zich door hebben laten inspireren.

woensdag 25 augustus 2010

Nabrander over Iris Murdoch (met dank aan Wieneke)

In haar reactie op mijn vorig blogje vraagt Wieneke (http://hettweededeel.blogspot.com/) zich af of Iris Murdoch al dement was, toen zij De eenhoorn schreef.

Dat was zij niet. De ziek
te van Alzheimer openbaarde zich bij haar in 1995; zij was toen 76. (Zij overleed, bijna 80, in 1999). De eenhoorn dateert van 1963.

De vraag is veeleer of Iris Murdoch een goede filosoof was. De criticus, romanschrijver en columnist A.N. Wilson (jaargang 1950, Oxford-man) vond van niet. Hij heeft Dame Iris goed gekend en zeven jaar geleden een biografie aan haar gewijd onder de titel Iris Murdoch As I Knew Her. Volgens hem bestaat haar wijsgerig werk uit minderwaardige opstellen over Plato, 'peil: werkstukjes van middelbare-schoolleerlingen'. De eerljkheid gebiedt te zeggen dat veel uitlatingen van Wilson omstreden zijn.

zondag 22 augustus 2010

Murdochs mispeer



Van Iris Murdoch (1919-1999) heb ik aardig wat boeken gelezen, met interesse en niet zelden met genoegen en ik heb me dan ook verbaasd over de mispeer die The Unicorn is. (De Engelse tekst heb ik zo gauw niet kunnen vinden, ik heb de roman, De eenhoorn dus, gelezen in de -- wat stroeve -- vertaling van N. Funke-Bordewijk; inderdaad, de dochter van...)

Het lijkt wel of de schrijfster haar dramatis personae op de tekentafel heeft ontworpen: betonwapening als skelet, inkt als bloed, Rauhfaser als huid, metselspecie voor het bindweefsel en stopverf voor de weke delen. Met het gevolg dat zij, wanneer zij hun mond openen of tot handelen overgaan, ongewild tot hansworsten worden. Dame Iris heeft hen kennelijk ten tonele willen voeren als lieden die gekweld worden door metafysieke onrust, maar ik kreeg sterk de indruk dat er met hen wat anders aan de hand is: zij voeren de godganse dag geen flikker uit en drinken veel te veel, waarbij de vrouwen voor de mannen niet onderdoen. Er wordt bovendien wat afgejankt, waarbij de mannen niet voor de vrouwen onderdoen, maar traanwater maakt mensen nog niet tot wezens van vlees en bloed. De enige figuur die wel tot leven wil komen, is een dienstmeisje, haar rol is echter zo klein dat daarvan de heiligendag niet kan komen.

Iris Murdoch heeft filosofie gestudeerd en gedoceerd, geen wonder dus dat zij door De eenhoorn wijsgerige beschouwinkjes vlecht. Die zijn helaas nogal warrig, bijvoorbeeld: Iets had zich teruggetrokken, was van hem weggeglipt op het moment dat hij aandacht kreeg en dat iets was gewoon maar hij zelf. Misschien was hij reeds gestorven, was het donkerende beeld van zijn ego voor altijd verdwenen. Wat was er gebleven, want iets moest toch gebleven zijn, iets dat nog steeds bestond? Met de simpelheid van een eenvoudige som werd het hem plotseling geopenbaard. Wat er gebleven was was al het andere, alles wat niet hemzelf was, dat object dat hij nog nimmer tevoren had aanschouwd en waarop hij nu de blik richtte met de hartstocht van een minnaar. In feite had hij dit altijd kunnen weten, want de zekerheid van de dood rekt de levensduur. Daar hij sterfelijk was, was hij niets en daar hij niets was, was alles dat niet hemzelf was tot aan de rand gevuld met bestaan, en daar vandaan kwam het stralende licht. Dit dus was liefde, te beseffen, te aanschouwen tot men niet langer bestaat, dit was de liefde die hetzelfde was als de dood.

De beste breister laat wel eens een steek vallen. Ik heb nog een handvol ongelezen titels van Dame Iris op de plank staan en daarop zal ik mij ook zeker storten. Onbevooroordeeld.

zaterdag 21 augustus 2010

Fatsoen, onfatsoen

Dat zo veel onfatsoenlijke lieden succes hebben in het leven, is te wijten aan de houding van fatsoenlijke mensen.

Dit is een der vele puntige uitspraken van de Oostenrijkse Freifrau Marie von Ebner-Eschenbach, schrijfster van veel goede tot zeer goede psychologische romans.

Zij werd in 1830 geboren op een kasteel in Moravië, thans deel van Tsjechië, en overleed in 1916 te Wenen.

Haar meest bekende aforisme is wel: Zelfs een stilstaande klok geeft twee maal per etmaal de juiste tijd aan.


donderdag 19 augustus 2010

Knuffels, gaat en vermenigvuldigt u!

Meer dan de helft van de Britse mannen, zo lees ik op het internet, houden er een knuffel, meestal in de vorm van een teddybeer, op na en velen van hen gaan ermee naar bed. Ik vind dit in onze wereld van toenemend zinloos geweld een verheugende, ja troostrijke gedachte.

Zou het met de Nederlandse kerels ook zo gesteld zijn? Dat weten wij niet. Eigenlijk toch te gek voor woorden! Ligt niet ergens in een overheidslade een zakje geld voor onderzoek, door ZWO bijvoorbeeld? Of kan anders Maurice de Hond eindelijk niet eens zijn tanden in iets serieus' zetten?

Ik schreef dat we het niet weten. Maar ik vermoed dat onze situatie niet veel verschilt van die in het Verenigd Koninkrijk. Een paar jaar geleden zag ik bij het betreden van ons V&D-filiaal in het souterrain een kluwen zich verdringende mannen, leeftijd zo'n 30 tot 70, staan. Met mijn dirty mind (volgens de dichter a joy for ever) nam ik aan dat er reclame werd gemaakt voor een of andere recorder middels een filmpje van een juffrouw die uit de kleren ging en haar ganse snoepwinkel liet zien. Mis! De belangstelling gold een roze konijn in een vuurrood hesje; met parmantige gebaartjes roffelde de schat op een blikken trommeltje, onderwijl schokkend het kopje draaiend en blazend op een schril scheidsrechtersfluitje. (Echt waar: volwassen mannen, drie, vier rijen dik en geen kind kon erbij.)

Het behoeft wel geen betoog dat het koesteren van een knuffel van aanzienlijk moreel en maatschappelijk gewicht is. De voordelen boven het cultiveren van een maîtresse bijvoorbeeld springen in het oog. Het laatste wordt door de zedenwet, te beginnen met de Tien Geboden, in de scherpste bewoordingen veroordeeld, maar het slapen met een pluche ijsbeertje vindt genade in de ogen van meneer pastoor, dominee, rebbe, imam en swami.

Doch er is meer. Je Paddington zal niet licht zeuren: 'Waarom moet het altijd de Chinees zijn? Waarom niet een sushi-bar? Sanne haar minnaar heeft haar laatst meegenomen naar een restaurant met twee sterren.' Ook hoeft men van zijn Winnie geen tirade te verwachten als: 'Samantha heeft een vriend, een chirurg, en die heeft haar onlangs een parelketting gegeven. Waarom krijg ik nooit iets duurs? Een minnares heeft recht op juwelen, dat kun je in elk boek van Harry Muesli nalezen.' En het is al helemaal uitgesloten dat je pluche hartenlapje je mobieltje op je schoot smijt met de woorden: ´En je belt nu je vrouw op en vertelt haar hoe de vork aan de steel zit. Ik ben dat geheimzinnige gedoe meer dan beu. Het is al rot genoeg dat ik het vijfde rad aan je wagen ben.'

De overheid dient hier haar verantwoordelijkheid te nemen. Het minste is wel dat het in de maak zijnde regeerakkoord de knuffel van het hoge naar het lage btw-tarief overbrengt en geld oormerkt om Nederland te maken tot kennisland inzake het teddybeerwezen en als dat geen kans maakt in het gedoogakkoord, dan moet het maar einde oefening voor de PVV zijn. Ook voor de kerken is hier duidelijk een taak weggelegd.

zaterdag 14 augustus 2010

Nabrander over Waugh

Het vraaggesprek met Evelyn Waugh (zie mijn blogje van 13 dezer) werd gevoerd door een medewerker van het prestigieuze tijdschrift The Paris Review, dat zich in letterkundige kringen een naam heeft verworven die klinkt als een klok wegens zijn legendarische interviews met schrijvers.

Het werd in 1953 opgericht in Parijs voor 'de goede romanciers
en goede dichters, die niet voor zichzelf de trom roeren en er niet op uit zijn een appeltje met collega's te schillen'.

Aanvankelijk huisden de redacteuren in het gebouw van de Franse uitgever Les Editions de la Table Ronde. Zij hadden echter geen sleutels, zodat overwerkers uit het raam moesten klimmen en op straat springen; dit leidde regelmatig tot alarmerende telefoontjes met de politie en aanhoudingen van redacteuren door gendarmes. In 1973 verkaste het blad naar New York City (waar zijn feestavonden berucht werden). Geen wonder dat Andy Warhol als affiche voor The Paris Review een rekening aan het adres van het blad inzake twee flessen whisky en één fles wodka benutte.

In 2007 onthulde de krant The New York Times dat Peter Matthiessen, een der oprichters van The Paris Review, een CIA-agent was en het blad gebruikte als dekmantel, zij het niet als instrument voor actieve spionage. Het jaar daarop gaf Matthiessen dit toe: I invented The Paris Review as cover.

Het door mij aangehaalde vraaggesprek trof ik aan in de Penguin-pocket Writers at Work uit 1972. Daarin staan verder interviews met: Bellow, Eliot, Faulkner, Forster, Frost, Ginsberg, Hemingway, Huxley, Mailer, Pasternak, Pinter, Pound, Simenon en Wilson. Kostelijke lectuur!

Afbeelding: Omslag van het zomernummer anno 1955.

vrijdag 13 augustus 2010

Twee soorten Nederlanders


Het gerucht gaat dat ik een zonnige inborst heb. (Ach, de mensen kletsen zo veel.) In elk geval houd ik mijn ogen en oren voldoende open om me aan veel toestanden in onze samenleving te ergeren. Steden en dorpen worden schier met de dag smeriger, conducteurs, buschauffeurs, brandweerlieden, politieagenten, ja, verpleegsters, artsen en ziekenbroeders worden uitgescholden en bespuugd en mogen van geluk spreken, indien zij niet een vuist in een oogkas geplant krijgen.

Hoe komt dit?

Antwoord: Dit komt, doordat er twee soorten Nederlanders zijn. Men herkent hen terstond met behulp van een eenvoudige lakmoesproef. Een grapjas (halvegare?) meldt op Twitter dat je bij flappentappen € 50 kan pinnen en € 250 uitbetaald krijgt, terwijl alleen het kleine bedrag van je rekening wordt afgeschreven. Onmiddellijk stormen ganse horden naar de automaten, luitjes die het normaal vinden een bank voor € 200 te tillen. De andere groep landgenoten vindt dat zoiets geen pas geeft.

donderdag 12 augustus 2010

Waugh en Mann en Doderer (en anderen?)

Doorgaans zijn het anderen -- critici, recensenten -- die een schrijver voorhouden aan wie hij schatplichtig is. Soms gaat het daarbij niet vriendelijk toe: 'De thematiek van X doet sterk denken aan die van Y, maar X is geen Y en al helemaal geen Z.'

Ik ken weinig voorbeelden van auteurs die zelf onthullen door wie zij zich geïnspireerd weten. Een van dezen is de Engelsman Evelyn Waugh (1903-1966; foto). In een vraaggesprek met het tijdschrift Paris Review noemt hij E.M. Forster en Ronald Firbank en bovenal
P.G. Wodehouse.

In Georgica, zijn grote gedicht over het landleven, schrijft Vergilius over de bijen: Si parva licet componere magnis, betekenis: als het geoorloofd is de kleine verrichtingen met de grote (bedoeld zijn die van de Cyclopen) te vergelijken. Men gebruikt dit vers dikwijls als smoes om zichzelf in de schijnwerper te zetten en dat doe ik nu, onbeschroomd nog wel, ook. Ik heb mij enkele jaren geleden bezondigd aan het schrijven van een roman (Terug naar Ochsenkoppel; nog steeds leverbaar voor -- hoe bestaat het? -- € 15,00, porto binnen Nederland inbegrepen) en ik kom er rond voor uit dat ik bij zeer veel van wat ik schrijf de invloed van Waugh, met name zijn in afstandelijkheid wortelende ironie, heb ondergaan. Ik ben hem ruim een halve eeuw geleden begonnen te lezen en ik lees hem nog steeds, bijvoorbeeld zijn eerste roman, Decline and Fall uit 1928, hoewel ik dit inmiddels bijna van buiten ken.

Maar ik heb nog andere peetooms. Aan Thomas Mann, inzonderheid zijn Buddenbrooks uit 1901, dank ik mijn povere pogingen om goed doortimmerde, rimpelloos vloeiende, welluidende zinnen te construeren. En een dierbare vriendin wees mij onlangs op overeenkomsten tussen de stijl van de Oostenrijker Heimito von Doderer (Die Strudlhofstiege, Die Dämonen) en de mijne; zij doelde, als ik haar juist heb begrepen, op een bepaalde laconieke toon, een zekere Kaltschnautzigkeit.

In het bovengenoemd vraaggesprek werd Waugh op een gegeven moment ongedurig, omdat de interviewer zijns inziens het te veel over het scheppen van karakters en niet genoeg over de techniek van het schrijven had: I regard writing not as investigation of character, but as an exercise in the use of language, and with this I am obsessed.

Hij haalt mij de woorden uit de mond. Mijn eigen boek heeft geen andere pretentie dan één grote stijloefening te zijn. Met de klemtoon op oefening.

'(en anderen?)' schreef ik in de kop. Nu ik erover nadenk: Anatole France (1844-1924) hoort zeker ook in het rijtje thuis. Het is het oude liedje: Gallische esprit, klaarheid en lichtvoetigheid die de Nederlandse kaaskop boeien.

(Er komt nog een nabrander, maandag; nog drie nachtjes slapen dus).

woensdag 11 augustus 2010

Traduttore, traditore

Bladerend in een oud vraaggesprek met Evelyn Waugh (waarover bij een andere gelegenheid meer), stiet ik op de naam Ronald Firbank, een Engelse schrijver die leefde van 1886 tot 1926 (foto). Even op het internet gekeken om wat over zijn oeuvre op te diepen. En op de site van WorldLingo vond ik dit (traduttore, traditore -- vertaler, verrader, zeggen de Italianen):

Biografie

Ronald Firbank was binnen geboren Londen, de zoon van de maatschappij dame Harriet Jane Garrett en MP De heer Thomas Firbank. Hij ging aan De School van Uppingham, en dan op De Zaal van de drievuldigheid, Cambridge. Hij zette om in Katholicisme in 1907. In 1909 hij Cambridge, verliet zonder een graad te voltooien.

Levend van zijn overerving die hij rond Spanje, Italië, het Midden-Oosten, en Noord-Afrika heeft gereist.

Ronald Firbank stierf aan longziekte terwijl binnen Rome.

Het werk

Hij publiceerde zijn eerste boek, Odette d'Antrevernes, in 1905 alvorens aan Cambridge uit te gaan. Van toen, van De kunstmatige Prinses (geschreven in 1915, posthumously gepubliceerd in 1934) en Vainglory (1915, zijn langste werk) aan Betreffende Eccentricities vanHoofdPirelli (1926, ook postuum) hij veroorzaakte een reeks romans.

Neigingen (1916) vindt hoofdzakelijk in Griekenland plaats, waar Mabel Collins, 15, met haar vrouwelijke chaperone, Misser O'Brookomore reist; Mabel elopes met een Italiaanse conte, maar het perceel zijn van minder belangrijk belang, de rente van het boek - zoals met het werk van al Firbank - liggend in de dialoog. Zijn volgende roman Gril gevolgd in 1917.

Valmouth (1918) is gebaseerd op de activiteiten van diverse mensen in een kuuroord op de Kust van het Westen van Engeland; de meeste inwoners zijn centenarians, en wat zijn ouder (de „laatste tijd ik naar het spel… ging was met Charles de Tweede en Louise DE Querouaille, om Betterton spel Shylock te zien. “) Het perceel, zoals het is, is betrokken met de pogingen van twee bejaarde dames, Mevr. Hurstpierpoint en Mevr. Thoroughfare, om van erfgenaam het haas-Broedsel Huis, Kapitein Dick Thoroughfare te huwen, die aan een zwarte vrouw bezet is, niri-Esther, wordt gehouden gek van door Thetis Tooke, de dochter van een landbouwer, maar verkiest zijn „chum“, Jack Whorwood, aan beiden. Ondertussen beheert Mevr. Yajnavalkya, zwarte masseuse, een alliantie tussen de honderdjarige Dame Parvula de Panzoust en David Tooke, de broer van Thetis. Een muzikale komedie langs Zandige Wilson gaf de roman wat populariteit in de jaren '60. Het is meerdere keren doen herleven en geregistreerd op CD.

In De bloem onder de Voet (1923), is het plaatsen een denkbeeldig land dat kan worden verondersteld om ergens in te zijn De Balkan. De karakters omvatten de Koning en de Koningin, diverse high-born dames over het Hof, en gebruikelijke begeleidende chorus van priesters en nuns.

Verdriet in Zonlicht, retitled op voorstel van de uitgever Prancing Nigger (1925) was vooral succesvol in Amerika. De scène wordt gelegd in een West- Indische republiek (die van Cuba en Haïti wordt samengesteld). Een familie van zwarten, sociaal ambitieus, beweging van hun landelijk huis aan het kapitaal, en het verhaal is betrokken bij hun pogingen (die hoofdzakelijk abortief) blijken „om in de maatschappij“ te krijgen.

Betreffende Eccentricities van HoofdPirelli (1926) begint met het Hoofddoopsel met een hond in zijn kathedraal („en zo wordt gereinigd en gezuiverd, roep ik thee „Barst“! “) en einden met Zijn Uitmuntendheid die aan een hartaanval sterft terwijl naakt achtervolgen, a choirboy rond de doorgangen.

Het spel van Firbank De prinses Zoubaroff (1920) is vergeleken bij William Congreve, maar zelden wordt geproduceerd; Dame Edith Evans, misschien grootste Engelse speelde actress van haar tijd, de rol in een radioproductie in 1964. De dialoog is hoogst kenmerkend: zoals, Prinses Zoubaroff: 'Ik ben altijd teleurgesteld met bergen. Er zijn geen bergen in de zo hoge wereld aangezien ik dit wensen=zou=… Zij irriteren onveranderlijk me. Ik wil Zwitserland te schudden. '


maandag 9 augustus 2010

Henk wordt getuchtigd


Foutje!

Of om met de waarheid op de proppen te komen: ik ben onhandig geweest.

Na het blogje met het citaat van George Burns staan twee nieuwe fascinerende bijdragen over een verhalenbundel van Anthony Burgess. Even dus naar beneden dollen alstublieft.

Intussen word ik getuchtigd door een Blogspot-bobo. 'Au, niet zo hard, druiloor! Als je niet wat inbindt, krijg je enkele kordate vrouwen van de OMVH met haar doorgetrainde lichamen over de vloer en dan kun je na afloop als jongenssopraan door het leven.'

zondag 8 augustus 2010

Beste stuurlui


Het is jammer dat de lui die het best weten hoe zij het land moeten regeren, het te druk hebben met het besturen van taxi's en het knippen van haar.

Dit is er een van de Amerikaanse komiek, acteur en scenarioschrijver George Burns.

Hij kreeg een Oscar voor zijn rol in The Sunshine Boys, waarin hij schitterde met Walter Matthau.

Burns, die eigenlijk Nathan Birnbaum heette, overleed op 9 maart 1996 In Beverly Hills, vijftig dagen na zijn honderdste verjaardag.

zaterdag 7 augustus 2010

Nabrander over Burgess

Twee citaten uit Burgess' bundel The Devil's Mode en wel uit het titelverhaal.

Browning sat heavily by one of the windows and banged his blackthorn on the low table to summon a waiter. "The waiters are fools," he said. "You see they have two clocks here, each telling a different time. I pointed this out to one of them, and he said why should they waste money on two clocks that told the same time."

A waiter came, announcing his coming with a tray rhytmically banged on his right kneecap. Brandy. Whiskey. "That is the man," Browning said, as the metallic drumming retreated. "He is also the man who could not slide a message under the bedroom door because the message was on a tray."

vrijdag 6 augustus 2010

Burgess: Shakespeare aan het hof en Debussy in het bordeel

William Shakespeare en zijn gezelschap in het kielzog van een diplomatieke missie naar Valladolid om de Spanjaarden gunstig te stemmen ontmoet Cervantes en ontdekt een nieuwe kunstvorm: de roman. Claude Debussy pingelt in Dublin in een hoerenkast op een valse piano en ontdekt een nieuwe, revolutionaire drieklank. De vioolvirtuoos Pablo de Sarasate als brein achter twee moorden en aanstichter tot een (door Sherlock Holmes verijdelde!) bomaanslag op de koning van Spanje. Op dergelijke ruiterstukjes vergast Anthony Burgess ons in zijn verhalenbundel The Devil's Mode.

Burgess, in 1917 in een buitenwijk van Manchester geboren, in 1993 te Londen overleden en vooral vermaard om zijn roman A Clockwork Orange, was een man van reusachtige eruditie, die bovendien beschikte over een meesterpen. Er valt in The Devil's Mode (1989) dan ook veel te genieten. Met dien verstande dat de lezers over een meer dan gemiddelde algemene ontwikkeling dienen te beschikken om eruit te halen wat erin zit. Wie niet vertrouwd is met de beginselen van de harmonieleer en de ketterij van Nestorius zal het een en ander ontgaan in het titelverhaal en in de novelle of korte roman Hun. En wie heeft door dat met the Jew with asthma who coughed his way home early de schrijver Marcel Proust bedoeld is?

Burgess schrijft dus bij tijd en wijle voor the happy few. Dat mag natuurlijk. Bedenkelijk vind ik wel dat hij er soms met zijn pet naar gooit (en dus tekort schiet in hoffelijkheid jegens zijn publiek), wanneer hij bijvoorbeeld Franse woorden fout spelt, de aria van de Italiaanse zanger in Strauss' Rosenkavalier verhaspelt en een cantate van Bach een verkeerde titel meegeeft.

Maar zoals de oude Horatius (hij grijnst hierboven) schreef: 'Als in een tekst veel schitterends staat, maak ik me niet boos over een paar schoonheidsfouten die te wijten zijn aan slordigheid of aan de menselijke natuur met haar onoplettendheid.'

Anthony Burgess was dichter, romancier, toneelschrijver, vertaler, criticus, linguist en... componist. Hij heeft zo'n 250 muziekstukken nagelaten, waaronder een paar symfonieën, symfonische gedichten en een concerto grosso voor vier gitaren en orkest.

woensdag 4 augustus 2010

Nabrander over Greene


Is The Tenth Man werkelijk, zoals de schrijver zelf vindt, aanzienlijk beter dan The Third Man? Ik voor mij durf daar geen antwoord op te geven; het eerste is nooit verfilmd, van het tweede heb ik het boek nooit gelezen en ik kan mij niet losmaken van de beklemmende zwart-wit beelden die Carol Reed in 1949 heeft geschoten van het onder- en bovengrondse Wenen, dat nog de sporen van de geallieerde bombardementen droeg; en dan die acteurs: Joseph Cotten, Trevor Howard, Alida Valli, Orson Welles vooral!

Nobody to Blame
heeft Greene in 1958 omgewerkt tot Our Man in Havana -- simplified but not, I think, necessarily improved, stelt hij. En daar ben ik het helemaal mee eens: de oude schets is stukken geestiger dan de roman. (Our Man in Havana is in 1959 ook verfilmd, eveneens door Carol Reed, met in de hoofdrollen Alec Guinness, Maureen O'Hara en Burl Ives).

Met dit boek dreigde het overigens ook raar te lopen.
MI5, het bureau Interne Veiligheid van de Britse geheime dienst, wilde dat zijn zusterorganisatie MI6, de dienst Externe Veiligheid, de roman zou laten verbieden en de schrijver een proces aandoen wegens overtreding van de Official Secrets Act. 'Zeker omdat ik had geschreven over het gebruik van vogelstront als geheime inkt,' schamperde Greene. Het hoofd van MI6 had meer gevoel voor humor dan zijn collega en vond de suggestie belachelijk.

Foto:
Scène uit de film The Third Man. Harry Lime (Orson Welles) wordt achtervolgd in de riolen van Wenen.

dinsdag 3 augustus 2010

De Tiende (en heel even de Derde) Man van Graham Greene

Terentianus Maurus (hij leefde waarschijnlijk eind eerste, begin tweede eeuw n.Chr., onder de keizers Nerva en Traianus) heeft het niet precies zo bedoeld, maar algemeen wordt zijn beroemde uitspraak Habent sua fata libelli begrepen als: het kan met boeken raar verkeren.

Met The Tenth Man van Graham Greene (foto) bijvoorbeeld. De auteur was het in de jaren '30 duidelijk geworden dat hij met het schrijven van romans niet de schoorsteen rokend kon houden voor zijn gezin en zichzelf. Hij had zowaar, in de vorm van voorschotten, een knellende schuld bij zijn uitgever opgebouwd. In 1938 raakte hij quitte, dankzij Brighton Rock, waarvan 8.000 exemplaren werden verkocht. Een paar jaar later kwam The Power and the Glory uit, waarvan 3.500 exemplaren de weg naar het publiek vonden, maar daar schoot hij niet veel mee op. De oorlog hielp hem tijdelijk uit de penarie, doordat hij van Vadertje Staat kon trekken als ambtenaar, dat wil zeggen: als geheim agent in Sierra Leone.

Maar wat nadien, wanneer deze wedde zou wegvallen? In arren moede tekende Greene in 1944 een wat hij een 'slavernijcontract' noemde met de filmmaatschappij Metro-Goldwyn-Mayer. Als tegenprestatie voor financiële zekerheid schreef hij een verhaal, met de titel The Tenth Man, over een gijzelaar die de volgende ochtend zal worden gefusilleerd en, in ruil voor zijn aanzienlijk vermogen, een andere man bereid vindt zijn plaats voor het vuurpeloton in te nemen.

In 1983 kreeg de schrijver van een onbekende in de Verenigde Staten de melding dat MGM The Tenth Man in de etalage had gezet. Hij maakte zich daar niet druk over, omdat het verhaal nooit was verfilmd en, naar hij zich meende te herinneren, slechts twee getypte velletjes omvatte. Alle publicatierechten werden gekocht door ene Anthony Blond. Deze was zo galant de tekst vóór uitgave voor te leggen aan de auteur, voor het geval deze wijzigingen wilde aanbrengen.

Greene viel nu in een dubbele verbazing: het betrof niet twee kantjes maar een voldragen korte (nog altijd zo'n 30.000 woorden beslaande) roman en die vond hij in verschillende opzichten beter dan The Third Man. Hij wilde zich dan ook tegen publicatie niet verzetten, waartoe hem trouwens vermoedelijk de juridische middelen ontbraken.

Deze aangelegenheid was voor Greene aanleiding te gaan snuffelen. Zo vond hij, onder meer in een oude doos in zijn Parijse flat, nog twee schetsen voor films: Jim Braddon and the War Criminal over de dubbelganger van een oorlogsmisdadiger en Nobody to Blame, een satire op de Britse geheime dienst. De drie teksten zijn later in één bandje verschenen.

maandag 2 augustus 2010

Nabrander

Ook op mijn nieuwe stek wil ik mijn rubriek 'Nabranders' in ere houden. Ik blijf nog even -- en nu voor het laatst -- bij Beatrice Harraden en haar Ships That Pass in the Night.

Bernardine Holme is, het verplegend personeel uitgezonderd, de enige die zich bekommert om de terminale Mister Reffold. Hij weet dat zijn dagen zijn geteld en stelt zich vragen over leven en dood and that sort of thing. Krijgt de mens een tweede kans, zal hij het geluk smaken zich minder als ploert en bruut te gedragen of eindigt alles op dat eenzame, kleine kerkhof daar vóór het sanatorium? As for the Bible, I never cared to read it. Wat vindt Miss Holme van dat alles?
Zij antwoordt dat wij dat niet kunnen weten. Mensen zijn gek of doodongelukkig geworden door het piekeren over leven en dood en hiernamaals, maar het is en blijft een mysterie.

'If I were you,' she said,
'I should not worry. Just make up your mind to do better when you get another chance. One can't do more than that. That is what I shall think of: that God will give each one of us another chance, and that each one of us will take it and do better--I and you and every one. So there is no need to fret over failure, when one hopes one may be allowed to redeem that failure later on. Besides which, life is very hard. Why, we ourselves recognise that. If there be a God, some Intelligence greater than human intelligence, he will understand better than ourselves that life is very hard and difficult, and he will be astonished not because we are not better, but because we are not worse. At least, that would be my notion of a God.

zondag 1 augustus 2010

Beatrice haar schepen en de klojo Bellarminus (3 en slot)

Ships That Pass in the Night is een kostelijk boek. Indien het al niet een klein meesterwerk is, dan is het daar toch niet ver vandaan. Pakkend verhaal, briljant geschreven, overvloeiend van de typisch Engelse aloofness, die mijns inziens wortelt in een fijne kijk op de betrekkelijkheid van het ondermaanse.
De Amerikaanse Jeannette L. Gilder (zij leefde van 1849 tot 1916, was journaliste, critica, schrijfster van romans en toneelstukken, samenstelster van bloemlezingen en literair agente) zag het zo:
'Ships That Pass in the Night' has made its success by purely legitimate methods... The author has a story to tell, a theory to work out, a belief to impart, and that is all--except the important item that she is a good writer, keen and wise in observation and style, liberal and sympathetic in temperament... I sat up half the night to finish the book.
Hier een typische proeve van Miss Harradens proza. Ter inleiding: de roman speelt in een Zwitsers sanatorium, waar behalve lijders aan tuberculose overspannen figuren en dames met een dipje kuren. De mondaine Mrs. Reffold, die slechts bedacht is op vertier en zich van haar terminale man geen zier aantrekt, wil uit nieuwsgierigheid kennismaken met de grijze muis Bernardine Holme. De haar omringende aanbidders raden haar dat af, want Miss Mouse kon zich wel eens aan haar vastklampen,
what a bore! Mrs. Reffold acht dat gevaar niet aanwezig; zij kan, zegt zij, moeiteloos onverschillig wie op zijn nummer zetten.

'I had not a chance of speaking to you last night, Miss Holme,' she said. 'You retired so early. I hope you have rested after your journey. You seemed quite worn out.'
'Thank you,' said Bernardine, looking admiringly at the beautiful women, and envying her, just as all plain women envy their handsome sisters.
'You are not alone, I suppose?' continued Mrs. Reffold.

'Yes, quite alone,' answered Bernardine.

'But you are evidently acquainted with Mr. Allitsen, your neighbour at table,' said Mrs. Reffold; so you will not feel quite lonely here. It is a great advantage to have a friend at a place like this.'

'I never saw him before last night,' said Bernardine.

'Is it possible?' said Mrs. Reffold, in her pleasantest voice. 'Then you have made a triumph of the Disagreeable Man. He very rarely deigns to speak with any of us. He does not even appear to see us. He sits quietly and reads. It would be interesting to hear what his conversation is like. I should be quite amused to know what you did talk about.'

'I dare say you would,' said Bernartdine quietly.

Mrs. Reffold... ventured to begin once more taking soundings. But somehow or other, those bright eyes of Bernardine, which looked at her so searchingly, made her a little nervous, and, perhaps, a little indiscreet.

'Your father will miss you,' she said tentatively.

'I should think probably not,' answered Bernardine. 'One is not easily missed, you know.' There was a twinkle in Bernardine's eye as she added, 'He is probably occupied with other things.'

'What is your father?' asked Mrs. Reffold, in her most coaxing tones.

'I don't know what he is now,' answered Bernardine placidly. 'But he was a genius. He is dead.'
Mrs. Reffold gave a slight start, for she began to feel that this insignificant little person was making fun of her. This would never do, and before witnesses too. ...
Bernardine smiled a little viciously; looked first at Mrs. Reffold's two companions with an amused sort of indulgence, and then at the lady herself. She paused a moment, and then said: 'Have you asked all the questions you wish to ask? And, if so, may I ask one of you? Where does one get the best tea?'


Foto
: Het boek is in het Nederlands vertaald onder de titel Voorbijgaande schepen in donkeren nacht. Ik heb niet kunnen achterhalen wie het heeft vertaald en wie de uitgever was.

(slot)