donderdag 9 december 2010

Over Thomas Hardy (4 en slot)


Thomas Hardy was architect van beroep. Een knappe, naar het schijnt, want hij is verschillende keren bekroond. In zijn jonge jaren ging hij trouw naar de kerk, hij zong en speelde viool bij godsdienstige plechtigheden, las nijver de Heilige Schrift en boeken daaromheen en zijn omgeving verwachtte dan ook dat hij anglicaans priester zou worden.

Tijdens zijn verblijf in Londen echter, van 1862 tot 1867 (hij was in 1840 geboren in een dorpje nabij Dorchester in het zuidwesten van Engeland), viel hij door de wetenschappelijke ontdekkingen van die tijd van zijn geloof; voortaan beschouwde hij zich als agnost.

Maar ook in zijn geval gold: wat erin zit, krabt de kat er niet uit. Ik heb nimmer een romancier gelezen die zo kwistig uit de gewijde boeken aanhaalt als de afvallige Thomas Hardy. In A Laodicean slaan een jonge bouwkundige en een geestelijke elkaar over de kinderdoop zelfs minutenlang om de oren met citaten uit de Bijbel en de kerkvaders. Pikante bijzonderheid: de titel van deze roman valt niet eens te begrijpen zonder kennis van de Heilige Schrift: Laodiceanen waren inwoners van de christelijke gemeente Loadecia in Klein-Aziƫ en het laatste boek van het Nieuwe Testament, de Apokalyps of Openbaring van Johannes, verwijt hun lauwheid, aldus in hoofdstuk 3, verzen 14-15: En schrijf aan de engel van de kerk te Laodecia: ... 'Ik ken uw daden; gij zijt noch koud noch heet. Waart gij maar koud of heet!'

Dat Hardy zo mooi over de natuur kon schrijven, wortelt in eerste aanleg in zijn tot het uiterste gespannen, liefdevolle zintuigen. In Two on a Tower hoort hij duidelijk bomen wenen. In A Laodecian heet het: And in the winter winds these pines sigh like ten thousands spirits in trouble. Het begin van Under the Greenwood Tree, zijn tweede gepubliceerde roman (1872), slaat in dit opzicht alles: To dwellers in a wood almost every species of tree has its voice as well as its feature. At the passing of the breeze the fir-trees sob and moan no less distinctly than they rock; the holly whistles as it battles with itself; the ash hisses amid its quiverings; the beech rustles while its flat boughs rise and fall.

Geen opmerkingen: