vrijdag 31 augustus 2007

Bladzijde 38 -- hou maar op, Kristien!

HemmerechtsDe gelauwerde Vlaamse schrijfster Kristien Hemmerechts (op 27 augustus 1955 geboren in Brussel) debuteerde als romancière in 1987 met Een zuil van zout.

Hierin voert zij de Belgische Anna, 24 jaar, ten tonele, die in Amsterdam studeert, telegrafisch verwittigd wordt van het overlijden van haar vader en naar haar vaderland treint voor de begrafenis. Op station Brussel-Noord moet zij plassen, zij legt een knoop op het schoteltje voor de juffr0uw van de retirade, gaat op zoek naar koffie, moet weer plassen, jat drie munten van 5 frank van het bordje, gaat geld opnemen op de bank, koopt rouwkleren en loopt halverwege de uitvaart de kerk uit. Zo kwekt en kwebbelt dat door.

O ja, ons wordt medegedeeld, reeds op de pagina's 15/16, tussen neus en schaamlippen, dat Anna als tiener in een groezelige kamer is ontmaagd door een lange, pezige Amerikaan, die bij McDonald's werkt en dan ook naar frites met tomatenketchup stinkt. Deze bijzonderheid zal wel zijn ingevoegd voor de oplagecijfers, want zij slaat nergens op.

Op bladzijde 38 -- maar nee, genoeg Kristien! Ik kap ermee, ik heb mijn portie wel gehad. Als ik ergens allergisch voor ben, dan voor proza dat doet denken aan een spier zonder tonus. Dat de lezers tevergeefs laat wachten op een verfrissende, pakkende wending, een sonore volzin. Dat lijkt op een vijveroppervlak waarop geen kletterende regenbui en zelfs geen neerdwarrelend treurwilgblaadje een rimpeling schept. Dat lijkt geschreven door hoofdagent Teus van Lambalgen die in een proces-verbaal vastlegt dat de knip van Dora Muntjewerf is gerold: 'Mevrouw geeft aan dat om of omstreeks 10.30 uur bij de Albert Heijn de portemonnee nog in haar bezit was en dat dit om of omstreeks 11.00 uur bij de Blokker niet meer het geval was.'

Op de kaft wordt een recensent aangehaald die het boek als 'sober' heeft omschreven. Dan graag wat minder sober, ober!

vrijdag 24 augustus 2007

Anne Brontë: bepaald geen klein talent (4 en slot)

Sympathie voor de vroeger (en eigenlijk nog steeds) zo miskende Anne Brontë mag de ogen niet sluiten voor het feit dat zij niet kon bogen op het stilistisch vermogen van haar zussen. Haar proza mist bepaald het broeierig gepassioneerde van dat van Emily en het prikkelend levendige van dat van Charlotte.

Wil dit nu zeggen dat het vlak, ongeïnspireerd, van de klasse dertien-in-een-dozijn is? Geenszins. Ik zou het liever onopgesmukt willen noemen. En buitengewoon verzorgd; bij haar geen ongelukkige constructies zoals zelfs bij grootmeester Thomas Hardy worden aangetroffen. Moeiteloos rollen haar volzinnen voort, waarbij hun soepelheid niet nalaat aanzienlijke charme en elegantie te scheppen.

Ik schreef: moeiteloos. Zeker. En onverstoorbaar. Zo onverstoorbaar evenwel dat men haar proza wel eens uit de slof zou willen zien schieten. Misschien had Anne dat niet in haar mars. Misschien ook huldigde zij de stelling dat formele schoonheid in staat is onverschillig welke emotie adequaat over te brengen. Thomas Mann, een van de grootste stilisten aller tijden, zou haar zeker zijn bijgevallen.

donderdag 23 augustus 2007

Anne Brontë: bepaald geen klein talent (3)

Bront_anne_grafThe Tenant of Wildfell Hall doet in niets onder voor Jane Eyre, het kan in alle opzichten de vergelijking doorstaan. Zoiets las ik een paar dagen geleden in het weblog van een recensent. Een sympathieke poging om Anne Brontë te revalueren! Het probleem is alleen dat het om twee fundamenteel verschillende romans gaat.

Charlotte Brontë heeft met Jane Eyre een volbloed romantisch verhaal te boek gesteld. Anne, een diep gelovig meisje, zag het als haar opdracht een Bildungsroman met een dubbele krachtlijn te schrijven: het onwaardig, onchristelijk keurslijf van onderdanigheid en afhankelijkheid, waarin de vrouwen van haar tijd geperst waren, te brandmerken en de mensen te waarschuwen voor de ondeugd der onmatigheid, waarvan zij tot haar naamloos verdriet in haar broer Branwell zo'n desastreus voorbeeld had gezien. Zij is daarin naar mijn mening volledig geslaagd en ik schroom dan ook niet The Tenant of Wildfell Hall een meesterwerk te noemen.

Is Jane Eyre dat ook? Ongetwijfeld. Maar het is een meesterwerk met feilen. Het obstakel voor het huwelijk tussen Jane en Rochester in de persoon van de krankzinnige echtgenote in de torenkamer heb ik altijd een goedkope kunstgreep gevonden. Het slot van de roman -- de gekkin die het landhuis in brand steekt, waarbij Rochester het licht zijner ogen en zij zelf het leven verliest, aldus vrij baan voor Jane en de weduwnaar makend -- lijkt me ronduit melodramatisch.

De meeste moeite echter heb ik met de persoon van Mister Rochester. Hij is wat in het Engels een byronic hero heet, naar de schuinsmarcherende dichter Lord Byron. In het nawoord van Wuthering Heights (serie BlackBirds), de roman van de derde Brontë-zus Emily, vond ik deze treffende omschrijving: 'De byronic hero is altijd een hartstochtelijke, onverschrokken, melancholische jongeman met een geheimzinnige voorgeschiedenis, iemand die gewoonlijk piekert over een al even mysterieuze en onvergeeflijke zonde in zijn verleden. De byronic hero is altijd een geïsoleerde figuur, vaak met iets bovenmenselijks of bovennatuurlijks in hem.' Dat is het hem juist. Rochester lijkt me meer een type dan een karakter; er kleeft hem iets karikaturaals aan, iets van een wassen beeld uit het kabinet van Madame Tussaud.

Van Arthur Huntingdon daarentegen, de mannelijke hoofdpersoon uit The Tenant of Wildfell Hall, kan dat niet worden gezegd. Anne Brontë heeft zeer intelligent de valkuil vermeden door Huntingdon als een ongeneeslijke dronkaard af te schilderen. Zijn excessen worden aldus volstrekt plausibel. Huntingdon kom je ook tegenwoordig tegen in elke stad, ja, in elk dorp. De alcohol brengt Huntingdon tot verderf, de alcohol redt Huntingdon als romanfiguur.

(wordt vervolgd)

De foto toont het graf van Anne Brontë in Scarborough. Op de steen staat een fout: zij was bij haar overlijden niet 28 maar 29 jaar (17 januari 1820-28 mei 1849).

dinsdag 21 augustus 2007

Anne Brontë: bepaald geen klein talent (2)

Bront_anne_1The Tenant of Wildfell Hall kwam uit in juni 1848 en liep meteen als een trein. Reeds een maand later, op 22 juli om precies te zijn, kon Anne het voorwoord tot de tweede druk schrijven.

Maar oh, wat een lading kritiek werd over haar hoofd uitgestort! Geen wonder.

In haar roman voert de schrijfster Helen Graham, een jonge vrouw uit een voornaam milieu, ten tonele, die tegen de raad van haar tante in trouwt met een vrolijke Frans, de landjonker Arthur Huntingdon. Deze ontpopt zich al ras als een verlopen sujet: hij drinkt als een Tempelier, blijft met zijn fikken niet van andere vrouwen af en ontziet zich zelfs niet zijn zoontje met gore praat en sterke drank op het slechte pad te voeren. Na het langdurig wringen van handen, het plengen van stromen tranen en het storten van vurige gebeden laat Helen, met haar kind, haar man in de steek en neemt zich voor te trachten voortaan van haar penseel te leven.

Schande! Een vrouw hoort op de eerste plaats trouw te zijn. En onderdanig. Maar als zij nu eens door haar man ernstig wordt getuchtigd? Dan dient zij, volgens een dominee, in eerste aanleg de justitie in de arm nemen, teneinde van lichamelijk geweld gevrijwaard te worden; de vrouw die het echtelijk dak verlaat, schiet te kort in haar dure plichten, schendt de heilige beloften die zij heeft gedaan en daagt de Voorzienigheid uit, doordat zij zich tot voorwerp van allerlei verlokkingen maakt.

En dan een vrouw die financieel onafhankelijk wil worden... Ongehoord! Helens vriendinnetje Esther (een door Anne Brontë heel fraai getekend portret) wordt door haar ambitieuze moeder zonder ophouden onder druk gezet om met een goede partij in de echt te treden. Esther kan de kerel niet lijden en blijft weigeren. Tot Helen zegt zij: 'Soms dreig ik mama ermee dat ik wegloop en de familie tot schande zal maken door mijn eigen kost te verdienen .'

Een recensent (het moet wel een man geweest zijn) schreef dat Annes boek niet de in de handen van jonge vrouwen gegeven mocht worden. Nee, allicht niet! Stel je voor dat vrouwen op het idee gebracht zouden worden hun lapzwanzen van echtgenoten in de steek te laten; dan zou menig squire de oude Adam dienen af te leggen en zou, bij gebreke daarvan, de samenleving in elkaar stuiken.

Terecht heet het in de inleiding van mijn exemplaar van The Tenant of Wildfell Hall (uit de reeks Penguin Popular Classics): 'De gedurfde behandeling van het onderwerp gelijkberechtiging der vrouw, in een tijd dat de conventie onderdanigheid dicteerde, maakt dat het boek dikwijls is begroet als de eerste consequent feministische roman.'

(wordt vervolgd)

maandag 20 augustus 2007

Anne Brontë: bepaald geen klein talent (1)

Bront_sistersTeerhartig als ik ben, heb ik altijd een bijzondere sympathie gevoeld voor Anne, de jongste van de kinderen Brontë en dus ook van de drie schrijvende zussen. Het wordt weliswaar niet met even veel woorden geschreven, maar dikwijls wordt toch de indruk gewekt dat zij een grijs muisje was en ergens heb ik zelfs de pil verguld gezien met de woorden: 'Zij was een milde vrouw.'

En daar is dan natuurlijk de alom te lezen kenschets dat zij amechtig, steeds op haar tenen lopend en boven haar macht reikend, heeft geprobeerd met haar romans die van Emily en Charlotte te evenaren. Emily -- het mysterieuze, getourmenteerde genie van Wuthering Heights; Charlotte de letterkundige zwaargewicht van Jane Eyre; en Anne, ocharm, het kleine talent van Agnes Grey en The Tenant of Wildfell Hall. Zoals laatst een criticus op het internet werd aangehaald: op school, in de lessen Engelse literatuur, wordt Anne Brontë hoogstens even genoemd, niet behandeld, en weinigen lezen haar later in hun leven.

Veelbetekenend vind ik ook dit: ik pak een willekeurige Engelse pocket uit mijn boekenkast (het blijkt Alice's Adventures in Wonderland van Lewis Carroll te zijn, in een uitgave van de Oxford University Press, niet bepaald een pulphuis, en loop achterin de lijst van andere delen in The World's Classics door; Emily staat er uiteraard in, Charlotte staat er uiteraard in, met twee romans: Jane Eyre en Shirley; van Anne ontbreekt elk spoor.

In haar twee romans put Anne Brontë uit haar kommervolle jaren als gouvernante en in The Tenant of Wildfell Hall bovendien uit de ellende die haar enige broer, de aan alcohol en opium verslaafde Patrick Branwell, over het gezin bracht. Laatstgenoemd boek heb ik zojuist gelezen en het is mijn stellige overtuiging dat de schrijfster alles behalve een klein talent was.

(wordt vervolgd)

De afbeelding (olie op doek, 90,2 x 74,6 cm, National Portrait Gallery, Londen) toont de gezusters Brontë, van links naar rechts: Anne, Emily en Charlotte. Het is rond 1835 geschilderd door Branwell. Er is iets vreemds mee aan de hand: broer Brontë wilde aanvankelijk ook zichzelf afbeelden, maar veranderde van gedachte en schilderde zijn konterfeitsel over met een pilaar. Hij heeft echter zijn verf niet goed gemengd, zodat hij als een spookverschijning weer te voorschijn is gekomen.

Wat korte feitjes over de poëzie van de zussen en een gedicht van Anne: klik hier

zaterdag 18 augustus 2007

Een toepasselijk gedicht

Bloem'Domweg gelukkig, in de Dapperstraat' -- wie kent dit vers van J.C. Bloem niet? Volgens literair snuffelaar en kroniekschrijver Hans Schoen is het de bekendste losse dichtregel van ons taalgebied; zelfs 'Een nieuwe lente, een nieuw geluid' van Herman Gorter en 'Alles van waarde is weerloos' van Lucebert moeten het er volgens hem tegen af leggen.

Hier een gedicht van Bloem (1887-1966) dat ik heb gekozen, omdat de titel wel buitengewoon toepasselijk is. Hij luidt: 'Gure zomer'.

Een verschil van dag en nacht met het vrolijke In de Dapperstraat. Bloem past hier een verregende zomer toe op de levensgang van een mens. Van hemzelf? Dat is niet onwaarschijnlijk. Hij werd met het vorderen der jaren steeds somberder, eensdeels wegens chronische geldzorgen, anderdeels omdat hij hopeloos aan de drank was.

Ononderbroken teisteren de dagen
Een grauwe wereld, die geen zon bescheen,
En met hun onverbiddelijke vlagen
Regent de laatste hoop uit 't leven heen.

Op weg naar 't graf is men niet meer verbolgen,
Men wacht gelaten wat het lot besloot
En denkt aan 't enige wat nog kan volgen:
Najaar en ouderdom, winter en dood.

zondag 12 augustus 2007

Charles Morgan: hoe rap vergeten (2 en slot)


Charles Morgan debuteerde in 1919 met de roman The Gunroom. Ik heb het in onze kringloopwinkel gevonden, maar het nog niet gelezen. Wel las ik twee jaar geleden Portrait in a Mirror, dat ik niet schroom een klein meesterwerk te noemen. Ook aan The Judge's Story uit 1947 bewaar ik de aangenaamste herinneringen. (Het in de vorige aflevering van deze mini-serie vermelde The Fountain is uit 1932; dit voor de volledigheid).

Zojuist heb ik Morgans Sparkenbroke uit 1936 voor de laatste keer dichtgeslagen. Het is een lijvige (553 bladzijden) roman over vier grootheden en hun onderlingen betrekkingen: leven, liefde, dood en kunst. Een ambitieuze onderneming! Maar niet helemaal geslaagd, vind ik. Er wordt wat te veel in betoogd; daar waar de toon essayistisch wordt, had de auteur er naar de mening van deze lezer beter aan gedaan het verhaal zichzelf te laten vertellen. Je kunt je niet aan de indruk onttrekken dat Morgan dit ook zelf in de gaten had en met het probleem heeft geworsteld . Toch is het al met al een knap boek, met zeer stimulerende beschouwingen.

Wie van deze laatste een indruk wil krijgen, kan voor een groot aantal voorbeelden hier terecht.

zaterdag 11 augustus 2007

Charles Morgan: hoe rap vergeten (1)

Soms kom ik me voor als een uitdrager. Kijk, daar in die hoek van mijn rommelhok: een stapeltje boeken; was ik gans vergeten. De auteurs -- de namen zeggen me niemendal; nu ja, van die ene meen ik wel eens te hebben gehoord. De titels -- het spijt me! Ik delf er een boek uit, blaas er een laag stof af die er (niet) wezen mag, vouw een ezelsoor terug en begin te bladeren. Ik begin te lezen. Later lees ik door. En lees ik het boek uit.

Charles Morgan, een Engelsman; hij leefde van 22 januari 1894 tot 6 februari 1958. Hij heeft naast wat jongelingengedichten elf romans, drie toneelstukken en een paar bundels opstellen nagelaten. Tijdens zijn leven genoot hij een soliede faam. Zo werd hij in 1936 onderscheiden met het Legion d'honneur van Frankrijk, een land dat hij goed kende en warm liefhad, en in 1949 werd hij zelfs opgenomen in het prestigieuze Institut de France. En niet toevallig werd hij in 1953 gekozen tot president van de internationale PEN-club.

Na zijn dood echter is hij vrijwel meteen zo goed als helemaal vergeten, naar het heet omdat hij zich verre hield van elke letterkundige school of mode en nogal zwaar op de hand werd gevonden. (Veelbetekenend is dat op het internet welgeteld één afbeelding van hem te vinden is; de andere Morgans blijken oude knakkers van bankiers, een constructeur van sportwagens en een cowboy die beroemd was om zijn ruiterstukjes).

Morgan werd opgeleid op de academie van de Royal Navy en diende vervolgens, tot 1913, op oorlogsbodems in de Chinese Zee. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd hij door Winston Churchill uitgezonden ter verdediging van Antwerpen. Wat er precies is gebeurd heb ik niet kunnen achterhalen, maar een feit is dat hij terecht kwam in Nederland, dat neutraal was, en werd geïnterneerd. Later is hij op erewoord vrijgelaten, dat wil zeggen: hij mocht terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk, op voorwaarde dat hij niet meer aan oorlogshandelingen zou deelnemen. Zijn belevenissen in ons land heeft hij verwerkt in zijn roman The Fountain, die vroeger graag werd gelezen.

(wordt vervolgd)

zaterdag 4 augustus 2007

Hertog Jan van Brabant: 'Ic sac noyt so roden mont'

Vandaag, om de schaarse zonnedagen van het jaar 2007 te vieren, een zonnig vers van hertog Jan van Brabant. Hij leefde van 1254 tot 1294.

Het gedicht is dus een dikke zeven eeuwen oud.

Wat een mooi Nederlands! Niet gemakkelijk. Daarom volgt een overzetting in moderne taal.

Ik dank een en ander aan de onvolprezen site van Coster (http://cf.hum.uva.nl/dsphome/ljc/).

Ic sach noyt so roden mont

Ic sach noyt so roden mont
Noch oec so minlike oegen,
Als si heeft, die mi heeft gewont
Al in dat herte dogen.
Doch leve ic in hogen
Ende hope des loen ontfaen:
Geeft si mi qualen dogen
Si mach mis beteren saen.
Lief, mi hevet u minne
So vriendelike bevaen,
Dat ic u met sinne
Moete wese onderdaen.

Mi es wale, als ic mach sijn
Bi minre scone vrouwen,
Ende ic danne haer claer anscijn
Ende haer gelaet mach scouwen.
God verde si van rouwen!
Si es so wale gedaen,
Dat ic haer bi trouwen
Moete tallen dienste staen.
Lief, mi hevet u minne
So vriendelike bevaen,
Dat ic u met sinne
Moete wese onderdaen.

**********
'k Zag nooit zo'n rode mond,
en zulke lieve ogen
als zij heeft, die mij heeft verwond
in het diepste van mijn hart.
Toch leef ik welgemoed,
en hoop ik dat zij mij beloont:
als zij mij laat lijden,
kan zij het ook verhelpen.
Liefste, de liefde voor u
heeft mij zo vriendelijk geroerd,
dat ik van ganser harte
uw onderdaan moet zijn.

Het gaat mij goed, als ik
bij mijn mooie vrouwe mag zijn
en ik dan haar stralende
gezicht mag aanschouwen.
God spare haar voor verdriet!
Ze is zo buitengewoon,
dat ik haar vastberaden
ten dienste moet staan.
Liefste, de liefde voor u
heeft mij zo vriendelijk geroerd,
dat ik van ganser harte
uw onderdaan moet zijn.