zondag 30 september 2007

De zwarte narcis bloeit weer

Kerr_1Aan de Britse schrijfster Rumer Godden heb ik op 14, 15 en 16 mei een logje gewijd (Klik) . Als ik daarop terugkom, is het omdat de uit 1947 daterende verfilming van haar roman Black Narcissus opnieuw is uitgebracht, gerestaureerd en, naar ik heb gelezen, 'in volle Technicolor-luister hersteld'. De film is het waard, niet zo zeer wegens de onderscheiding met twee Oscars, want dat zegt soms niet veel, maar wegens het genie van de makers: de scenarioschrijver Emeric Pressburger en de regisseur Michael Powell.

Hij gaat gaat over een groepje nonnen die in een eenzaam dal van de Himalaya een missiepost inrichten om de inheemse bevolking beschaving bij te brengen en liefst ook te bekeren. 'Daarbij worden ze zelf voortdurend in bekoring gebracht door de sensuele, broeierige sfeer van de omgeving,' aldus de site www.katholieknederland.nl. Niet alleen de makers, ook de sterren waren destijds wereldberoemd: Deborah Kerr, Jean Simmons, Flora Robson en het Indiase snoepje Sabu. Black Narcissus loopt vanaf 11 oktober in het Filmmuseum te Amsterdam en het Filmhuis in Den Haag, daarna elders in het land.

In genoemd museum kan men tot en met 31 oktober ook terecht voor een heel Powell en Pressburger-programma. Daar is ook A Matter of Life and Death (1946) te zien, waarin een neergestorte oorlogsvlieger (gespeeld door een formidabele David Niven) weigert een engel naar de hemel te volgen, omdat hij verliefd is. Dan I Know Where I'am Going (1945), over een ambitieuze jonge vrouw die niet de weg van haar hart volgt. Ook de prachtige balletfilm The Red Shoes (1948) met de onvergetelijke sterdanseres Moira Shearer. En een van mijn lievelingsfilms: A Canterbury Tale. Een merkwaardig werk, deze rolprent. Het is te zien als een moderne toevoeging aan The Canterbury Tales, de middeleeuwse klassieker van Geoffrey Chaucer (hij leefde van 1342 tot 1400). De recensenten hebben er nooit goed raad mee geweten, zo is mijn indruk. Toen de film uitkwam, in 1944, de oorlog woedde nog volop, werd hij afgedaan als een onnodige verheerlijking van het Engelse platteland. De filmrubriek van de VPRO Gids, toch een vat van schrandere besprekingen, weet ook niets beters dan een verwijzing naar de kritieken van destijds. Gelukkig wordt A Canterbury Tale nog regelmatig uitgezonden op de buis. Ik heb hem een maand of daaromtrent geleden voor de zoveelste keer gezien. En nu pas meen ik te hebben begrepen waar hij ten diepste over gaat: het is een in een prachtig romantische kledij gestoken verhandeling over de hoofddeugden van het christendom: geloof, hoop en liefde.

Foto: Deborah Kerr als zuster Clodagh in de film Black Narcissus.

vrijdag 28 september 2007

De zwarte gal van de herfst (2)

Herfst_2_2

'Herfst' is een oud Germaans woord. Het komt voor als: herbist, hervest, herfst, haerfest, harbista, harbusta. De Latijnse geschiedschrijver Tacitus had ongelijk, toen hij noteerde: '(De Germanen) kennen zelfs het woord "herfst" niet en hebben geen oog voor zijn voordelige kanten.'

In het Germaans moet een stamwoord harb hebben bestaan. Dit is in het Indo-Germaans karp, dat verwant is met het Latijnse carpere (plukken) en het Griekse karpos (vrucht).

Hoe weet u dat allemaal, heer Henk? zult gij, hangjongeren, vragen. Ik weet dat, omdat ik onlangs in onze kringloopwinkel voor de somma van 1 € het Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache van de heren Kluge en Götze heb aangeschaft.

dinsdag 25 september 2007

De zwarte gal van de herfst (1)

Herfstblad

Gisteren is de astronomische herfst begonnen. Ik heb de herfst altijd het stiefkindje van de jaargetijden gevonden. De andere seizoenen worden algemeen opgetuigd met vleiende omschrijvingen. De lente is uitbotting, wedergeboorte, lieflijkheid. De zomer is (behalve meestal bij ons) warm, vol, rijp, rijk. De winter is tintelend, fris, rein, rust.

En de herfst, och arm… Ja, hij toont kleurenpracht. Maar het is laatste opflikkering van leven vóór de dood.

Melancholie… Dat is een samenstelling van twee Griekse woorden, die ‘zwart’ en ‘gal’ betekenen…

Maar, vriendinnen en vrienden, in de herfst valt oktober. En die heet ook ‘Wijnmaand’...

zaterdag 15 september 2007

Heb ik u lief, Nee-hee-derland? (3)

Polders_2_1 In Nederland is door de zesjesmentaliteit het bestaan dikwijls bar en boos voor de bolleboos. Ons land lijkt wel één grote politieke partij te vormen: de ABP oftewel de Anti-Bollebozen Partij. Ook staat onderhand achter iedere Nederlander een hulpverlener. Werden vroegere generaties nog tot woekeren met talenten aangemaand door middel van liederen als Ferme jongens, stoere knapen, zijt gij niet van zessen klaar?, de huidige worden begeleid door therapeuten die hun in het oor neuriën: Arme jongens, slappe knapen, komt gij niet vóór zessen klaar?

Hebben wij dan geen bollebozen nodig? Ja, wel degelijk. Wat dan te ondernemen, als we hen bij wijze van spreken al in de wieg smoren? Wij hebben daar een even geniale als eenvoudige oplossing voor gevonden. Wij importeren hen uit India. Steken deze Indiase koppen dan niet boven het poldermaaiveld uit? Natuurlijk wel. Maar het zijn donkere tot zeer donkere koppen. Dat dondert dus niet. Het zijn geen kaaskoppen. Op gekleurde bollebozen hoeven wij niet afgunstig te zijn. Zij komen immers uit een apenland.

In deze dagen daveren de media van de nieuwsberichten en commentaren over ons onderwijsbestel, zijn peil, zijn eisen en soortgelijke aankleven. Zoals te verwachten, staan de geluiden lijnrecht tegenover elkaar. Ik voor mij heb begrepen dat onder de leerlingen en studenten een algemeen aangehangen leuze is: vooral geen natte rug halen. Een rapport van zeer bevoegde lieden beweerde een dezer dagen dat in vergelijking met andere landen ons onderwijsstelsel er best mocht wezen. Dat is domweg niet waar. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. Het is toch van den dolle dat universiteiten voorbereidende klassen moeten inrichten. Een ander onthutsend feit: vorig of eervorig jaar presenteerde een hoogleraar Duitse taal en letterkunde zijn nieuwe studenten; dat was er welgeteld één. Intussen loopt ons bedrijfsleven jaarlijks 7,8 miljard euro mis wegens gebrek aan kennis van het Duits.

Mijn werk heeft met zich meegebracht dat ik twaalf jaar de supervisie had over de geschriften van hoogopgeleiden: bijna allen academisch gevormd, niet weinigen gepromoveerd. Ik heb daar grijze haren van gekregen: gebrekkige feitenkennis, op geen enkele wijze door de premissen gerechtvaardigde conclusies, klinkklare onzin, karig gevulde culturele rugzakjes en, vooral, taalbeheersing van lik-mijn-vestje waren schering en inslag. Het bontst maakte het een jonge vrouw, een lieve meid overigens, die een doctoraal diploma culturele antropologie had (waar zij acht jaar over gedaan had),
doch nauwelijks een juiste Nederlandse zin kon produceren, waarvoor zij toch was aangenomen. (Voor haar scriptie had zij drie maanden in Spanje doorgebracht en Spaans geleerd, maar enkele basisregels van de Spaanse grammatica bleken haar onbekend).

Onlangs werd door een lieve vriendin mijn hulp ingeroepen voor haar dochter. Deze, gediplomeerde van een School voor Journalistiek en dus hbo'er, moest voor een sollicitatie naar een veelbelovende baan een ambtelijk stuk samenvatten voor een personeelsblad. Tot mijn verbijstering bleek dochterlief niet eens in staat een fatsoenlijke lead, een klusje dat de basis van alle journalistiek vormt, te schrijven. Ik weid nu nog maar niet uit over de omstandigheid dat mijn herhaalde adviezen aangaande verbreding van haar taalgevoel en culturele bagage door het lezen van de klassieken in verschillende talen nooit een fluit hebben uitgehaald.

Luister eens kritisch via radio en televisie naar onze politici. Je hoort er nauwelijks één die bij machte is in een paar correcte volzinnen duidelijk zijn zegje te zeggen. En vergelijk hen eens met hun collega's in Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk. Ik geef u op een briefje dat de Britse, Franse of Duitse politicus die in zijn moedertaal even lamentabel zou stuntelen als onze lui, dra zou zijn uitgekaart.

Waar ligt van dit alles de schuld? Op de eerste plaats natuurlijk bij die jongeren die te weinig eerzuchtig zijn of te lui om uit hun doppen te kijken. Uiteindelijk, zo is mijn stellige overtuiging, bij onze onderwijsinstellingen, die veel te lage eisen stellen en waar het dan ook wemelt van jongelui die er niets te zoeken hebben. Het wordt hoog tijd dat er eens wordt gehandeld naar de raad van Mao: een trap onder de kont is een stap voorwaarts.

(wordt vervolgd)

donderdag 13 september 2007

Heb ik u lief, mijn Nee-hee-derland? (2)


Polder_2 Wij in onze polder zijn allemaal gelijk, vinden wij. Terecht. Dat wil zeggen: we zijn allemaal gelijk in juridische en wijsgerig-antropologische zin; gelijk voor God en voor de wet. Maar het lijkt erop dat dit leerstuk bij ons een groteske vorm heeft aangenomen. We zijn namelijk, anders dan in de praktijk wordt verondersteld, geenszins gelijk in aanleg en talenten. Dat lijkt voor velen onverteerbaar. Welke moeder, welke vader is niet jaloers op het sproetenkopje van de buren dat hyperintelligent heet te zijn? Poeh, het zal wat! Zij met die beugel en dat lullige brilletje? Ze heeft het achter de elleboog. Geen wonder met een kakmadam als moeder en een wijvendief als vader.

Enkele dagen geleden werd in Venlo een schooltje voor hoogbegaafde kinderen geopend. Zeker, er was enige bijval, doch de kritische stemmen klonken luid en duidelijk: hier was sprake van segregatie; hier werden mensen gekweekt die zich straks in onze samenleving zouden gedragen als vreemde eenden in de bijt; dit was ronduit elitair; enzovoort.

Wie een 9 haalt voor zijn tentamen Inleiding tot het Nederlands staatsrecht, is een nerd; is een uitslover; is een bruinwerker; is in laatste aanleg een aso, want als hij het kan, word ook
ik geacht het te kunnen en waarom moet ik me uit de naad werken voor een 8 of 9, als ik er met een zesje ook ben?

Vergelijk dit eens met Frankrijk. Dit is in wezen nog altijd een boerenland en het ontzag voor intellectuelen zit er diep geworteld. Men kent daar het systeem van de grandes écoles: bijvoorbeeld de Ecole nationale d'administration, de Ecole normale supérieure, de Ecole polytechnique. Je wordt hierop alleen toegelaten via een zeer selectief concours. Wil je dat halen, dan moet je, om met mijn oom Piet zaliger gedachtenis te spreken, een kop hebben als een wasketel. Wie in de politiek, de academische wereld, de strijdkrachten, het bedrijfsleven meer wil worden dan een rechte koeienstaart, moet liefst zo'n school hebben doorlopen.

Bijzonder intrigerend is het voorbeeld van de Polytechnique. Dit is een militaire academie. De leerlingen genieten het voorrecht op Quatorze juillet, de nationale feestdag, de grote parade te openen. Er zijn ook veel vrouwen bij; en aangezien Moeder Natuur voor compensatie pleeg te zorgen, vallen veel van deze dames op door martiale laarzen over kuiten als chiantiflessen, door knieën als pompzwengels en borsten als koplampen. En dan die strenge brillen! Maar slim, die mokkels! (Ik, hoewel senior die op de harde weg is geweest, zou voor zo'n vrouw onverschillig welke domheid begaan. Maar dat terzijde, natuurlijk). Gediplomeerden van deze school worden geacht een loopbaan onder de wapenen te volgen. Willen zij de militaire dienst verlaten, dan moeten zij een gepeperde afkoopsom betalen, maar menige onderneming voldoet deze graag, als zij maar een polytechnicien of polytechnicienne kan strikken.

(wordt vervolgd)

dinsdag 11 september 2007

Heb ik u lief, mijn Nee-hee-derland? (1)

PolderDe liefde tot zijn land is yeder aangeboren. (Voor de Heleen van Royen-lezeressen en -lezers: dit is een uitspraak van Broer Peter in Gijsbreght van Aemstel, vers 1894. Dit treurspel is geschreven door ene Ioost van den Vondel, een oude kousenkoopman te Amsterdam).

Natuurlijk houd ook ik van Nederland. Maar, zeg ik er meteen bij: wat een land! Pakt, lekkere stoten en toffe jongens, er eens de Bos-atlas bij en zoekt de hoogtekaart op: waar vind je zo'n vlak geheel, met slechts in een uithoek een paar molshopen?

Men heeft wel gezegd dat deze geografische eigenaardigheid ons volkskarakter en onze sociale filosofie heeft gemodelleerd. Een kaaskop behoort niet boven het maaiveld van ons polderlandschap uit te steken. De sanctie is de zeis.

Maar, zo hoor ik jullie, hangjongeren, tegenwerpen: onze internationaal befaamde sportslieden dan? Nu, dat is zo lang als het breed is. Ook zij zijn ten diepste gevormd door de gelijkheidsnorm, die hun altijd weer parten speelt. Onze voetballers zijn wereldtoppers in het strafschopmissen. Onze hockeymeiden gaan als torenhoge favorieten de EK-finale in, maar worden vernederd door de moffinnen. Onze vier met of zonder met liggen de hele wedstrijd comfortabel op kop, doch verliezen nipt. Vroeger had je de sprinters Jan Derksen en Arie van Vliet, twee polderjongens wie de spieren als kabeltouwen op het lijf lagen, en het was vaste prik dat zij op de meet met een banddikte werden geklopt door de Brit Reg Harris. Ankie van Grunsven dan? Ja, ho even! Dacht u dat zij zo majestueus kon piafferen, als zij geen paard onder haar ka had?

Zojuist is de commissie-Dijkstal op de proppen gekomen met denkbeelden om de topsalarissen te beteugelen. Maar de heer Dijkstal is een van de laatste der Mohikanen, een vertegenwoordiger van het uitstervende ras der liberalen. Hij stelt wel voor dat in de publieke sector niemand meer mag verdienen dan de minister-president, maar hij onderscheidt nog andere bereiken, kortom, wat hij op tafel heeft gelegd is een gatenkaas die de handige jongens en meisjes in staat stelt zo veel op te strijken dat bij hen vergeleken de premier van het Koninkrijk der Nederlanden te kijk staat als haveloze. Ik voorspel dan ook dat Hans Dijkstal weldra zal worden afgelost door de plattelandsdictator Jan Marijnissen, die de schroeven en moeren echt zal aandraaien. Hij zal de Nederlands-paradijselijke toestand schapen waarin niemand meer mag verdienen dan ik. Dit geldt in het bijzonder voor mijn buren, die best aardige luitjes konden zijn, ware het niet dat zij hoger een wind willen laten dan hun gat zit...

donderdag 6 september 2007

Drie nabranders over Anne Brontë

Bront_anne_3Dit is een kenmerkend citaat uit The Tenant of Wildfell Hall:

'... you would have seen that the greatest wordly distinctions and discrepancies of rank, birth, and fortune are as dust in the balance compared with the unity of accordant thoughts and feelings, and truly loving, sympathizing hearts and souls.'

Dit komt nu neer op het intrappen van een open deur, maar in haar tijd klonk het danig revolutionair.

Op 19 september 1850 schreef Currer Bell (Charlotte Brontë) voor de tweede editie van Wuthering Heights een 'biografische notitie over Ellis en Acton Bell', respectievelijk Emily en Anne Brontë. Daarin herinnert zij eraan dat The Tenant of Wildfell Hall een ongunstig onthaal ten deel was gevallen (zij doelt op de kritiek) en vervolgt: 'Dit verbaast me niet. De keuze van het onderwerp was een complete misgreep. Men kan niets bedenken wat minder strookte met de aard van de schrijfster. De motieven die haar deze keuze ingaven, waren zuiver maar naar mijn mening licht morbide.' Hetgeen bewijst dat ook een geniaal auteur en intelligente vrouw de plank volledig kan misslaan.

Toen Charlotte haar notitie op schrift stelde, was Emily al bijna twee jaar dood en Anne ruim een jaar; beiden stierven aan tuberculose. Aan de nagedachtenis van Anne wijdde zij het volgende kwatrijn:

'There's little joy in life for me,
And little terror in the grave ;
I've lived the parting hour to see
Of one I would have died to save.'

Charlotte zelf stierf, eveneens aan tbc, in 1855, bijna 39 jaar oud.

Afbeelding: Anne Brontë, getekend door Charlotte.