In de woelige en roerige jaren '60 en '70 is ten onzent ook hartstochtelijk de vrije liefde gepredikt. Promiscuïteit, tomeloos links en rechts wippen -- moest kunnen. Maar het was ook zo oud als de weg naar Kralingen, zoals ze in Rotterdam zeggen.
Onze feministes en sexuologen konden natuurlijk hun Neêrlands bloed niet verloochenen en betoogden als dominees van fijne tot zeer fijne snit. Eeuwen geleden is hetzelfde pleidooi heel wat bloemrijker afgestoken.
Bijvoorbeeld door de geniale Engelse romanticus Percy Bysshe Shelley (1792-1822), in zijn gedicht 'Epipsychidion'. (Hij schreef dit in Pisa, in de maanden januari en februari van het jaar vóór zijn dood; het is in de daaropvolgende zomer verschenen, zonder auteursnaam, te Londen.)
Ik ben geen Shelley-kenner, anders dan Aldous Huxley, in wiens roman 'Eyeless in Gaza' ik dit citaat vond:
'I never was attached to that sect,
Whose doctrine is, that each one should select
Out of the crowd a mistress or a friend,
And all the rest, though fair and wise, commend
To cold oblivion, though it is the code
Of modern morals, and the beaten road
Which those poor slaves with weary footsteps tread,
Who travel to their home among the dead
By the broad highway of the world, and so
With one chained friend, perhaps a jealous foe,
The dreariest and the longest journey go.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten