Na mijn studie in Parijs kwam ik terug op mijn oude stek, de krant in Eindhoven. Voor mijn suggestie dat ik voortaan sociaal-economische commentaren zou schrijven, kreeg ik onmiddellijk de handen op elkaar. Mijn eerste bijdrage was een vlammend pleidooi voor vermogensaanwasdeling, dat wil zeggen: werknemers hadden niet slechts recht op loon maar ook op een deel van de winst.
De direccteuren, behoudende Brabantse kapitalisten, schrokken zich een kriek. Wat voor vogel hadden zij nu in huis gehaald? Kennelijk een rode rakker, een oproerkraaier, een bolsjewiek die de bijl wilde leggen aan de wortels van de dankzij Gods gunst zo bloeiende boom, ja, zijn moordende mijn wilde leggen onder de fundamenten van het door Onze Lieve Heer gewilde maatschappelijk bestel. De commentatorenpen werd mij nog dezelfde dag uit de vingers genomen en ik werd gebombardeerd tot chef van de nieuwsdienst.
In die rol voelde ik me diep ongelukkig, om uiteenlopende redenen. Het was om de week dag- en nachtdienst en dat voortdurende verzetten van mijn biologische klok hield ik niet uit. Ik kreeg de ene ontsteking na de andere, nu eens hier, dan daar, mijn huisarts snapte er niets van, onderzoeken in laboratorium en polikliniek maakten hem geen snars wijzer. (Toen ik het plakkertje van de apotheek van mijn flacon geneesmiddelen had verwijderd, trof ik een etiket aan met... een doodshoofd.)
Wat me ook danig dwarszat, was het feit dat ik te maken had met vier hoofdredacteuren: drie van onszelf en één van onze zusterkrant. Over structuren van bevelvoering gesproken! Wie vier hoofdredacteuren heeft, heeft er natuurlijk helemaal geen.
Die van buiten, zekere Jan Oyen, was de op één na grootste klootzak die ik ooit heb gekend. (De ergste was Louis Frequin, hoofdredacteur van 'De Gelderlander' en gewezen fascist.) Oyen was voor zijn baan totaal ongeschikt. Hij had woedeaanvallen (die hij vergeefs bestreed met aanzienlijke hoeveelheden broom), hij kafferde journalisten op de meest onheuse wijze uit (zodoende enkele prima krachten de deur uitjagend), hij dronk meer dan goed voor hem was en... kon zelf helemaal niet schrijven; ik heb althans nooit één letter van hem gelezen. Een geliefkoosd gespreksthema van hem was de culturele achterlijkheid van de journalist. Ik hoor het hem nog zeggen: 'Wie van hen heeft Burckhardts ''De cultuur van de Renaissance in Italië'' gelezen?' Ik heb hem er altijd sterk van verdacht dat dit zijn enige lectuur was geweest; ik heb hem althans nooit een ander boek horen noemen en met hem ook nooit een woord kunnen wissselen over beeldende kunsten, muziek of bellettrie. Op raadselachtige wijze echter had hij de hoofddirectie wijs weten te maken dat de ganse bezetting van de krant in Eindhoven, vanaf de drie hoofdredacteuren tot en met de leerling-verslaggevers, bestond uit brekebenen, met hier en daar een half zwakzinnige, en zo kwam hij elke middag uit Den Bosch aanstuiven om ons allen op hart en nieren te proeven.
Afbeelding: Wat dit allemaal te maken heeft met het boek van Huxley zal in de volgende afleveringen worden onthuld.
2 opmerkingen:
Oh, wat een gezellig tiep. :-)
Maar jij wist wel raad met hem - hoop ik?
Reken maar van yes! Lees mijn jongste blogje.
Een reactie posten