maandag 14 januari 2013

De Nederlander -- dat rare beest

De Nederlandse mens is toch eigenlijk een raar beest. Een verscheurend dier vreet van zijn prooi eerst de ingewanden, want het weet dat die niet alleen het gemakkelijkst te kauwen maar ook het lekkerst zijn; pas een tijdje later zet het zijn tanden in het spiervlees.

Wij verorberen bijna uitsluitend spiervlees en nauwelijks orgaanvlees. Goed, er komt wel eens een kalfslevertje op tafel, maar dan heb je het wel zo ongeveer gehad. Niertjes --  weinig keukenprinsessen weten hoe je ze moet ontpissen en zo zij dit al kunnen, walgen zij van de inderdaad onfrisse walm die daarbij vrij komt.

Hersens, pens -- wij vinden het nauwelijks goed genoeg voor Fikkie en Fluweeltje. Tijdens mijn Parijse studiejaren kregen we in de mensa één keer per week kalfshersens en één keer per week runderpens in een sausje waar een tomaat naast had gelegen. Dat laatste gerecht wekte bij mij als rechtgeaarde kaaskop aanvankelijk enige bevreemding; ik vond dat het spul leek op profielzolen van gymschoenen. Maar het ging er best goed in.

Tripes à la mode de Caen is zelfs een klassieker van de Franse cuisine.

Afbeelding: Deze leeuw had er even zin an. Geen wonder, na al dat orgaanvlees. (Idee?)

vrijdag 11 januari 2013

Opgewarmd -- mjam, mjam!

Wij Nederlanders gooien jaarlijks gemiddeld 50 kilo voedsel in de vuilnisbak. Tel je alleen de consumenten, dan kom je op een waarde van 2,4 miljard euro, zijnde 150 euro per pijpenkop.

Wanneer ik zoiets lees, schreit mijn hart; dan schraapt en schuurt het tegen mijn ethisch bewustzijn, want je hoort het goede der aarde niet te verkwisten. Eh, pardon: ik moet gewagen van 'wij' en 'ons', want mijn echtgenote en ik denken en voelen precies hetzelfde (althans ten aanzien van dit onderwerp.)

Vorig jaar is bij ons hooguit een keer of drie een geringe hoeveelheid voedsel weggegooid. En dat had dan nog te maken met het feit dat ik een maand bedlegerig ben geweest met een hardnekkige bacteriële infectie, zodat ik nauwelijks eten in mijn lijf kon houden.

Natuurlijk bereidt mijn vrouw wel eens een te royale portie. Maar dat eten belandt korte tijd in de koelkast en wordt opgewarmd. De Franse toneelschrijver Jean Anouilh laat in een van zijn stukken (uit het blote hoofd: Léocadia) een ober over zijn restaurant opscheppen: 'Hier wordt nooit iets opgewarmd.' Maar dat is komisch bedoeld. In feite is een opgewarmde hap dikwijls lekkerder dan een vers toebereide. Dat komt door de inwerking van zuurstof.

Vlees van zojuist geslachte runderen en varkens en zojuist geschoten wild zijn niet te eten. Je vernielt er je kakement mee. Het vlees moet besterven. In geval van wild spreekt men van 'adellijk worden'. (Het woordenboek omschrijft 'adellijk' zelfs als 'op het punt tot bederf over te gaan'.) Vroeger, toen klassieke eetcultuur nog hoger in het vaandel stond, werd wijn in principe gedecanteerd, niet slechts om droesem achter te houden, maar om het edele nat tussen fles en karaf de kans te bieden even met zuurstof in aanraking te komen; dat kwam de smaak ten goede.

woensdag 9 januari 2013

En Wim is bedankt

Mijn buurman Wim was een maand jonger dan ik. Hij leed aan hetzelfde euvel, een versleten SI-gewricht, met de daarbij behorende martelende pijnen. Ik heb mijn lijfarts zo gek gekregen dat zij mij pijnstillers van het zwaarste kaliber, zij het in een zeer lage dosering, voorschrijft. Ik ben pijnvrij en bijwerkingen, zelfs de klassieke als constipatie en gewenning, blijven uit.

Wim heeft zich door de specialist laten bepraten en zich laten opereren. Resultaat: onbevredigend. Wim heeft zich opnieuw laten bepraten en is voor de tweede keer onder het mes gegaan. Resultaat: een tijdje leek hij opgeknapt, maar na verloop van tijd begon de andere kant van zijn chassis hem te kwellen. Wim liet zich opnieuw bepraten en de chirurg ging ten derde male met zijn gereedschap op hem los. Hij, Wim, staat nu bij echtgenote Ger op het buffet. In een urn. Tijdens de laatste ingreep is er 'iets' mis gegaan, Wim heeft nog twee weken geleefd als een plant en toen ging de stekker eruit. Wim heeft, via zijn verzekering, alle vette rekeningen, van specialisten, ziekenhuis e tutti quanti, keurig betaald. Kerel, dat je bedankt bent weet je!

Ik blijf buiten de lopende discussie over het voorstel van het Centraal Planbureau het basispakket van de ziektekostenverzekering aan te passen. Ik houd alleen vast dat de desastreuze stijging van de ziektekosten dient te worden afgeremd. Hiervoor heb ik een plan dat even geniaal als eenvoudig is.

De fietsenmaker die de remmen van mijn zwijntje niet deugdelijk afstelt, hoef ik niet te betalen. De man heeft namelijk een zogenaamde zorgverplichting. De dokter hoeft mij niet beter te maken om voor honorarium in aanmerking te komen, want hij heeft een zogenaamde inspanningsverplichting, wat -- kort door de bocht -- wil zeggen dat hij zijn best moet doen. Mijn idee is nu dat de arts een zorgverplichting krijgt opgelegd.

Ook in de medische wereld wordt tegenwoordig toegegeven dat er te veel ingrepen worden verricht, in die zin dat ze nergens toe dienen (anders dan voor de bankrekening van de arts) of dat ze het karakter van een gok hebben. Ik denk dat menig medicus voor een behandeling zal terugschrikken, als zij weten dat zij er waarschijnlijk geen spie voor zullen beuren.

Ik besef heel wel dat dit idee een veel te grove zeef is, die niet altijd en overal (terminale patiënten, palliatieve zorg) gehanteerd kan worden. Aan deskundigen de taak de nodige verfijningen aan te brengen. Het beginsel echter zal ik blijven propageren.

dinsdag 8 januari 2013

Drie keer genaaid houdt beter

 
Je hoort het hoe langer hoe vaker: een minister, een politieke partij of een loslopende parlementariër die met een wetsvoorstel op de proppen wil komen, laat het eerst even doorrekenen door het Centraal Planbureau. Komen de rekenmeesters tot de conclusie dat het slecht is voor de werkgelegenheid of de overheidsfinanciën, dan het gaat meestal de papierversnipperaar in. Het CPB lijkt een heilige koe.
 
Is dat wijs? Een Brits cynicus heeft ooit gezegd dat instellingen als het CPB er altijd drie reeksen cijfers over een bepaald onderwerp op nahouden: een om de publieke opinie te belazeren, een om het kabinet te verneuken en een om zichzelf voor de gek te houden.
 


maandag 7 januari 2013

Problematische 'Rituelen'

Ik zit er een beetje mee. Ligt het nu aan hem of ligt het aan mij?

Cees Nooteboom (Den Haag, 1933) behoort tot onze meest vertaalde schrijvers. Vooral in Duitsland verkoopt hij goed tot zeer goed. In ons land zijn hem enkele voorname prijzen ten deel gevallen. Een paar jaar geleden ben ik begonnen aan een bundel reisverhalen van de man, een genre dat hij met voorliefde omhelst. Het spijt me dat ik het zeggen moet, maar ik heb het boek na één hoofdstuk terzijde gelegd, want ik vond het oersaai.

Echter -- zoals ik al eerder het geschreven --, een auteur krijgt bij mij altijd minstens een tweede kans. Zo heb ik eergisteren de in 1980 verschenen roman 'Rituelen' uit de kast geplukt. Waaraan ik na een bladzijde of dertig mijn tijd ook niet verder zal verdoen. Ik ben nu eenmaal allergisch voor geschrijf als:

'Steeds somberder wakker', was Inni's advies in die dagen. Wanneer zijn nacht plaatsvond was nooit helemaal duidelijk, maar altijd werd hij in het midden ervan wakker en stierf vervolgens, tenminste, zo noemde hij het. Het is bekend dat iemand die sterft en ook maar een ogenblik de tijd heeft terwijl dat gebeurt 'zijn hele leven in een flits aan zich voorbij ziet trekken.'  Dat gebeurde Inni dus iedere nacht -- alleen, hij zag niets, omdat hij zich zijn leven tot de dag van de verschijning van zijn tante Thérèse nauwelijks kon herinneren. Alles wat hij zag was een grijze film met af en toe een sequence waarop hij, klein of al wat groter, in kleine, abrupte scènetjes meespeelde, gebeurtenissen zonder veel verband of ook wel langdurige stills van voorwerpen die op de een of andere onverklaarbare manier op de lege zolder van zijn geheugen waren blijven staan, zoals een ei op een bord in Tilburg of het enorme paarse geslacht van een toevallige buurman in een urinoir aan de Schenkkade in Den Haag.

'Rituelen' is destijds door de vaderlandse kritiek geestdriftig ontvangen. (Een van de zeer weinige uitzonderingen was NRC/Handelsblad: Modieus gezeur.) Helemaal aan het begin van zijn roman schrijft Nooteboom: Herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil. De criticus van de Volkskrant hierover: Niet 'de willekeur van een hond' bepaalt wat Inni zich herinnert, maar zijn 'voorkeur voor het geritualiseerde moment.'  

Nu heb ik (onder meer) wijsbegeerte gestudeerd, aan Franse universiteiten, maar toch ben ik, naar ik vrees, te amorf om belangstelling te koesteren voor geheugens die opereren als schipperskeesjes. (En trouwens ook te dom om mij iets te kunnen voorstellen bij ogenblikken die geritualiseerd worden.)

Nee, geef mij maar de madeleine van Marcel Proust. Dat is andere koek; zelfs letterlijk.

zondag 6 januari 2013

2013 is uitgeroepen tot het jaar van de patrijs.

De laatste keer dat ik deze schattige gevederde vrind heb gezien, was een jaar of vijftien geleden, tijdens een wandeling over een akker in Stiermarken.

(Mjn collega en gastvrouw kwam, galopperend op haar vurig ros, op dezelfde akker dezelfde (?) vogel tegen. De viervoeter schok zozeer dat hij haar met een wijde boog uit het zadel slingerde. Zij landde op haar zeer vlezige ka; die haar soepel deed terugveren, zonder schade aan lijf of leden. En zij altijd maar klagen over 'meine schwierige Figur'. Ondankbaar mens!)


Wo sind alle Maikäfer hin...?




Vroeger zag je nog wel eens een meikever...

Een droom

Vannacht droomde ik dat ik voor de kantonrechter moest opdraven als getuige van een verkeersongeval.

Kantonrechter: Er ontbreekt iets aan de stukken. Wat is eigenlijk uw beroep?
Ik: Journalist. Ik ben zelfs de beste journalist van Nederland.
Kantonrechter: Nou, u durft nogal iets te beweren.
Ik: Edelachtbare, ik sta onder ede. Ik moet toch de waarheid zeggen.

(Vrij naar George Arliss, een Brits acteur, die leefde van 1868 tot 1946.)

zaterdag 5 januari 2013

Graag wat aandacht voor Willem Paap

In mijn blogje van 3 dezer over Marcellus Emants repte ik over de Tachtigers Willem Kloos en Lodewijk van Deyssel. Dat bracht me op de persoon van Willem Paap (foto; circa 1890.)

Hij werd in 1856 te Winschoten geboren in een eenvoudig gezin. Eenmaal onderwijzer, wilde hij gaan studeren. Hij voelde het meest voor letterkunde, maar zijn vriend Multatuli raadde hem dat af: daar was geen droog brood in te verdienen. Hij koos voor rechten en vestigde zich als advocaat.

Zijn liefde voor de schone letteren bleef echter intact. Zo werd hij een der oprichters van het tijfschrift De Nieuwe Gids, de spreekbuis van de Beweging van Tachtig. Al na een jaar verliet hij de redactie. Het waarom is mij niet duidelijk geworden; misschien kon hij niet op tegen de enorme ego's van sommige auteurs. Kloos noemde zichzelf 'een God in het diepst van mijn gedachten' en Van Deyssel schreef zijn vader, de plechtige grand bourgeois Joseph Alberdingk Thijm: 'Gij kunt het niet helpen dat gij minder zijt dan ik.'

De naam Willem Paap zal weinigen nog iets zeggen. Jammer. In het voorwoord tot de derde druk (1936) van Paaps roman Vincent Haman verwonderde de vermaarde criticus Menno ter Braak zich dat het boek sedert de verschijning in 1898 zo weinig aandacht had getrokken.

Vincent Haman is een sleutelroman. De familie Haman staat voor de Nederlandse letterkunde, de titelfiguur voor Van Deyssel. Ik deel het gevoelen van Ter Braak; ik heb het boek een paar decennia geleden gelezen en vond het hoog interessant.

Voor zijn gezondheid verkaste Paap, na enkele jaren Berlijn, zich naar het bosrijke Zeist; waar hij in 1923 is overleden.

vrijdag 4 januari 2013

Winter 2013...

Vanochtend parkeerde ik mijn bolide langs het gazon voor mijn huis, zette mijn voet op het gras en ontwaarde... drie madeliefjes (in Brabant luisterend naar de naam 'meizoentjes'.)

Wat een winter! Dat wordt dus volgende maand bramen plukken.

Bordewijks 'Karakter': magistraal en onverwoestbaar

Ik verkeerde in de veronderstelling dat ik van Ferdinand Bordewijk onderhand wel zo goed als alles had gelezen.

Ik ben begonnen tijdens mijn militaire dienst, als vulling van enkele der talloze uren die wij krachtens wet en regelgeving moesten besteden aan lanterfanten, met het onvermijdelijke Bint. Min of meer logischerwijze volgden kort daarop Blokken en Knorrende beesten. Later casu quo veel later de bundels korte verhalen en de romans Rood paleis, De wingerdrank, Eiken van Dodona, Noorderlicht, De doopvont enzovoorts enzovoorts.

Karakter, naast Bint Bordewijks populairste boek, hoorde daar natuurlijk ook bij. Dacht ik. Tot ik rond de jaarwisseling toevallig ontdekte dat het al bijna zestig jaar aan mijn leeshonger was ontsnapt. Raar maar waar. Deze lacune heb ik schielijk opgevuld. Tot mijn onuitsprekelijk genoegen. Wat een meesterlijk werk! Hoewel niet langer bedlegerig heb ik het in drie rukken, verdeeld over twee dagen, uitgelezen.

Simon Vestdijk was bij de verschijning van de roman in 1938 laaiend enthousiast. Dat begrijp  ik. De gevierde criticus Menno ter Braak daarentegen trof in de tweede helft van het boek te veel zwakke momenten aan, die de aandacht deden verslappen, en 'een te groot quantum bijfiguren (...) waaraan onevenredig veel aandacht wordt besteed'. Dat begrijp ik niet. Intrigerende vraag: zou hij hier onder anderen doelen op de juridisch secretarese Lorna te George? Hoe fijn heeft Bordewijk haar getekend! Wie zou er model voor hebben gestaan? De auteur moet het van deze vrouw wel hevig te pakken hebben gehad. (En mij is juffrouw Te George eerlijk gezegd ook niet onverschillig gebleven.)

donderdag 3 januari 2013

MARCELLUS EMANTS, DEZE KANJER

Mijn lange bedlegerigheid heeft althans als voordeel gehad dat ik mij onbeschroomd kon overgeven aan een van mijn ondeugden, die van het lezen. En misschien was het te danken aan een bepaalde conjunctie van planeten (ik heb van die dingen totaal geen verstand) dat ik mij stortte op het oudere Nederlandse werk.

Wat werd er vroeger toch goed geschreven!

Door Marcellus Emants bijvoorbeeld (Voorburg, 1848-Baden, Zwitserland, 1923), een van de weinige Nederlandse auteurs uit de naturalistische school. De Super-Tachtiger Wilem Kloos noemde hem ‘de Johannes Baptista (wegbereider, hk) der moderne literatuur’.

Als zijn beste werk geldt ‘Een nagelaten bekentenis’ uit 1894, een roman over een man die zijn vrouw heeft vermoord. Het werd destijds geprezen door een komeet aan het firmament van de schone letteren, te weten Oscar Wilde. Niet zonder betekenis is ook dat het in 1976 is vertaald, als ‘A Posthumous Confession’, door een andere grootheid, de Zuid-Afrikaanse schrijver J.M. Coetzee (in 2003 gelauwerd met de Nobelprijs.)

Van Emants heb ik de afgelopen maanden een stuk of vier werken gelezen, laatstelijk zijn lijvige roman ‘Inwijding’ uit 1901, die gaat over de onmogelijke liefde tussen een jonge jurist van goeden huize en een vrouw van lichte zeden. Het is niet alleen een boeiend verhaal op zich, andere pakkende aspecten zijn de geharnaste tirades van de schrijver tegen de burgerlijke moraal en de meesterlijke tekening van letterlijk alle figuren (daarbij vergeleken is Harry Mulisch slechts een krullenjongen.)

Emants wordt gezien als een voorloper van de Tachtigers. Hij sympathiseerde met hun opvattingen over de autonomie van de kunst, maar moest niet veel hebben van hun woordgegoochel. Waarvan hij overigens niet geheel onbesmet is gebleven. Nu vind ik dat geen bezwaar; naar mijn mening moet je alles in zijn tijd plaatsen; wie er zich toch aan stoort, leze er maar snel overheen.

De Antwerpse auteur Maurice Gilliams (1900-1982) heeft ooit geschreven: ‘Lodewijk van Deyssel is een hele grote meneer. Als die man in het Frans geschreven had, zou hij wereldberoemd zijn geworden.’ Ik durf te beweren: dat geldt stellig ook voor Marcellus Emants. Hij zou zijn opgenomen onder de veertig ‘onsterfelijken’ van de ‘Académie’. En op de Nobelprijs zou hij ook een gerede kans hebben gemaakt.

(Afbeelding: Emants anno 1897. Lithografie van Theo Kerstel)

woensdag 2 januari 2013

HENK REDIVIVUS

De zedenverwildering slaat tegenwoordig hoge golven. Daar kan ik over meepraten. Stel je voor dat mijn broer Wim zich heeft verstout mij op mijn vestje te spugen. Hoewel hij twaalf jaar jonger is. Hij had net de moederschoot verlaten, toen ik al het Latijnse woord ‘mensa’ leerde verbuigen (en 'amare' leerde vervoegen.) Op nogal korzelige toon heeft hij mij gevraagd waarom ik al sinds eind augustus niets meer aan mijn blog doe. Hij heeft dat goed gezien. Maar dat is mijn punt niet. Enfin, ik was dit varkentje wel ‘en famille’.

De zaak is dat ik in september ben besprongen door een bacterie, die mij het leven lelijk zuur heeft gemaakt. Moest een maand het bed houden. Hoge koorts (40.4).Vijf nachten nauwelijks een oog dicht gedaan. Waarvan ik zo daabs was dat ik in de badkamer met mijn volle rechterkant op de harde tegeltjes kwakte. Ik mag van geluk spreken dat ik niets brak. Ik zat wel vol bloeduitstortingen, zodat ik een week mijn bed nauwelijks in- en uit kon.

Van de antibiotica werd ik nog zieker dan ik al was. Gestopt na drie dagen. Kuur met ander spul. Dat verdroeg ik wel, zij het dat ik er drie maanden zo slap van ben geweest als een vaatdoek. Het scheen ook tegen de infectie te helpen. Scheen -- want vorige maand toonden twee controles aan dat de bacterie een bijzonder taaie rakker was; in mijn systeem werd althans nog een restje aangetroffen. Zojuist heb ik antibioticakuur nummer 3 achter de rug. Aanstaande maandag krijg ik van mijn lijfarts te horen of ik nu helemaal ‘schoon’ ben.

Zoveel is zeker dat ik niet opnieuw aan het antibiotische vergif ga. Ik heb het gevoel dat ik er vol mee zit tot aan mijn strot. En je moet ergens aan dood gaan. Ik voel me trouwens prima.

Dus slaat deze jongen weer aan het bloggen. Om het met onze geliefde vorstin te zeggen: ‘Aan allen dit dit lezen saluut!’