maandag 29 oktober 2007

Ook de Batavische vrouw kloeg al over haar lot (1)

DrostOp 5 november 1834 overleed in zijn geboorteplaats Amsterdam aan de tering de theologiestudent en toekomstig dominee Aarnout Drost, eerst 24 jaar oud. Twee jaar voordien was zijn roman Hermingard van de Eikenterpen uitgekomen. Hoofdpersoon is de gelijknamige 'Batavische', edele en zedige maagd en gebiedster.

Wanneer zij is opgestaan van een lange ziekte, reikhalzend uitziend naar haar geliefde, de edele Siegbert, die op het slagveld doende is Romeinen de hersens in te slaan, en vooral naar de nobele grijsaard Caelestius, die haar in de schoot van het christendom komt opnemen, slaakt zij tot haar dienares, de edele Romeinse krijgsgevangene Marcella de volgende klacht:

'Maar thans, wat is het leven, wanneer gij akkerbouw en veeteelt uitzondert? -- Woeste afwisseling van krijg en visvangst, van weispel en teerlingworp, van onmatige gastmaalvreugde en bandelozen wijnnapstrijd? En nu het lot der vrouwen? -- den gemaal dienen, moeder worden, het weefgetouw en braadspit oppassen en -- sterven. Is dit onze bestemming, Marcella! zeg mij, is dit leven?'

Waarop de Romeinse: 'Niet uwe bestemming, niet uw leven! edele maagd,' antwoordde Marcella, de zielsgrootheid der jonkvrouw bewonderende, 'ook ik acht het een schoner en heerlijker levensdoel de ziel te beschaven en den kreits onzer kennis uit te breiden, dan gedachteloos aan de bedrijven des dagelijksen levens zijn geheel bestaan op te offeren.'

De oude Romeinen zeiden het al: Nil novi sub sole, niets nieuws onder de zon.

woensdag 24 oktober 2007

Een andere Richard, een andere Strauss (4 en slot)

Schuch

Der Rosenkavalier ging op 26 januari 1911 in première in het Königliches Opernhaus te Dresden. De belangrijkste solisten droegen namen die nu alleen muziekhistorici nog iets zullen zeggen, maar destijds eerste garnituur waren. Ook het Driemanschap -- dirigent, regisseur en decorbouwer -- waren van de bovenste plank, respectievelijk: Ernst von Schuch, Max Reinhardt en Alfred Roller.

De première was een daverend succes. Wekenlang reden speciale treinen uit de grote steden, zelfs vanuit Praag, naar Dresden. En weldra veroverde de opera de planken van andere steden in Duitsland en het buitenland, Wenen en Milaan om te beginnen.

Vóór Der Rosenkavalier had Strauss al naam gemaakt met twee andere opera's: Salome en Elektra. Maar die naam was in een van de zangwalhalla's, Wenen, niet onverdeeld vleiend. Een luidruchtige factie voerde een hetze tegen de componist met leuzen als: 'Raus mit Strauss aus dem Haus (dat sloeg op de Hofoper, de voorloper van de Staatsoper) en: 'Indien Richard, dan Wagner; indien Strauss, dan Johann.' Maar Der Rosenkavalier heeft het pleit te zijnen gunste beslecht.

De illustratie toont een schilderij uit 1912 van Robert Hermann Sterl: Ernst von Schuch dirigeert Der Rosenkavalier. Het hangt in de Alte Nationalgalerie te Berlijn.

maandag 22 oktober 2007

Een andere Richard, een andere Strauss (3)

Strauss



Eén van de charmes van Der Rosenkavalier is de virtusositeit waarmee Richard Strauss
het orkest hanteert. Dat valt ook degenen die met zijn idioom niet vertrouwd zijn, onherroepelijk op.

Het onbetwiste hoogtepunt van de opera wordt echter gevormd door de laatste 12 minuten: het terzet van de Marschallin, Octavian en Sophie, Hab' mir's gelobt, met zijn zinderende tutti van het orkest, en het daaruit voortvloeiende duet van de twee jonge gelieven, Ist ein Traum, kann nicht wirklich sein, met aan het slot de begeleiding van celesta en etherische staccati van de dwarsfluiten. Ik heb geleerd dat je zuinig moet zijn met overtreffende trappen, want anders riskeer je dat je al aan de nok zit, terwijl je nog verder moet klimmen, maar ik durf te zeggen dat deze scène behoort tot het mooiste dat ooit voor de stem geschreven is. De componist zelf vond het zijn beste operamuziek. Volgens testamentaire beschikking werd het uitgevoerd bij zijn begrafenis.

(slot volgt)

Foto: Richard Strauss werd op 11 juni 1864 geboren in München en overleed op 8 september 1949 in Garmisch-Partenkirchen.

zaterdag 20 oktober 2007

Een andere Richard, een andere Strauss (2)

Octavian_1Richard Strauss was een erudiet man, vertrouwd met de oude en moderne klassieken. Bovendien -- en dat gaat niet altijd samen, ook niet bij een Beier -- had hij gevoel voor humor. Hij was geen familie van de walsenkoningen Johann Strauss Vater, Johann Strauss Sohn en Eduard Strauss. Misschien om degenen die dat niet wensten te geloven, in het ootje te nemen, heeft hij voor Der Rosenkavalier een flink brok walsmuziek gecomponeerd en uitgerekend als begeleiding en herkenningsmelodie van de lompe, plompe beer op sokken baron Ochs auf Lerchenau. Bovendien heeft hij er een dubbele bodem in gelegd in de vorm van een anachronisme, want in de rococotijd waarin de opera speelt, bestond de wals nog niet; men danste toen op zijn voorloper de Ländler. (In latere jaren heeft Strauss uit de operapartituur enkele orkestsuites gepuurd, waarvan de heerlijk verende en wervelende Walzerfolge een belangrijk deel uitmaakt).

Voor wie zich heeft beperkt tot de klassieke opera met haar overzichtelijke afwisseling van recitatieven, aria's, ensembles en instrumentale nummers, is het met Der Rosenkavalier even wennen. Het werk (dat een kleine drieëneenhalf uur duurt) bestaat goeddeels uit Sprechgesang, een begrip dat wellicht het best omschreven kan worden als een melodieloos declameren-op-muziek. Aria's ontbreken trouwens geenszins. Maar ze zijn losser van makelij dan die van Mozart bijvoorbeeld (Strauss wilde overigens met zijn opera 'iets mozartiaans' schrijven), om nog te zwijgen over de barokaria's van Händel.

Overigens had Strauss ook hier een aardigheidje te bieden. Op het lever van de Marschallin, waar kunstenaars, handwerkslieden, neringdoenden, intriganten en adellijke bedelaarsters hun opwachting maken, verschijnt ook een Italiaanse tenor. Voor hem heeft de componist een aria in de stijl van het onvervalste Italiaanse klaroenstotenwerk geschreven. Hij bedoelde het als een pastiche, maar die is hem zo goed gelukt dat tal van lyrische tenoren, van Richard Tauber tot Plácido Domingo, het kabinetstukje op hun repertoire hebben genomen.

(wordt vervolgd)

Foto: De Franse mezzosopraan Sophie Koch als Octavian. Zij won in 1994 een eerste prijs op het vocalistenconcours van Den Bosch.

dinsdag 16 oktober 2007

Een andere Richard, een andere Strauss (1)

Rosenkavalier

De immer lezenswaardige Sara van het weblog Ditjes en datjes schreef jongstleden donderdag langs het neusje weg over haar liefde voor de opera. (Alhier) Nu kan men bij mij zoiets niet ongestraft doen. Ik meldde mij onmiddellijk met een verzoek om nadere gegevens. Sara gooide er nog dezelfde dag een heuse log tegenaan. Als operaliefhebber (en als stille -- doch ongelukkige -- aanbidder van Sara) kan ik het natuurlijk niet minder doen en heb ik mijn potloodje geslepen voor enkele beschouwingen. Waarmee ik tevens een nieuwe categorie ten doop houd; haar motto -- Nu stelt het puick van zoete keelen -- is, zoals iedereen weet, het eerste vers van de Rey van Amsterdamsche Maeghden uit de Gijsbreght.

Sara memoreert een bezoek aan de opera Die Frau ohne Schatten van Richard Strauss. Nu wil het toeval dat hij een lievelingscomponist van me is. Vooral met zijn theaterwerken dweep ik. Die Frau ohne Schatten (Fr-o-Sch -- kikker, dus -- grapte Strauss zelf) heb ik nooit gezien, wel herhaaldelijk op cd beluisterd. Ik stel trouwens zijn Rosenkavalier veel hoger; tot mijn laatste snik zal ik verrukt denken aan een opvoering in mijn Weense jaren, in de Staatsoper uiteraard.

De librettist was een geniale Oostenrijkse schrijver: Hugo von Hofmannsthal (dezelfde van Fr-o-Sch overigens). Hij heeft een kostelijk verhaal uit de tijd van keizerin Maria Theresia geschreven, in een sappig Oostenrijks Duits. Een rijpere vrouw, Feldmarschallin Fürstin Werdenberg, heeft een jonge minnaar, graaf Octavian Rofrano. Zij worden bij het liefdesspel gestoord door een neef van de Marschallin, baron Ochs auf Lerchenau, een lomperik zoals er weinig zijn. (Zijn naam draagt hij terecht; die zou in het Nederlands 'Os op de Leeuwerikenweide' luiden). Ochs komt mededelen dat hij zich gaat verloven met een prille maagd, die zojuist het nonnenpensionaat achter zich heeft gelaten: ene Sophie von Faninal. Hij heeft zijn keuze op haar laten vallen, ofschoon haar vader pas recentelijk in de adelstand is verheven. Maar Ochs moet zijn blazoen vergulden. Faninal is schatrijk; hij heeft namelijk die Lieferung für die Armee, die in den Niederlanden steht). Graaf Octavian wordt bereid gevonden Sophie het verlovingsgeschenk van Ochs te gaan overhandigen: een schrijn met een zilveren roos. Tussen de twee jongelui is het natuurlijk liefde op het eerste gezicht, Ochs, die graag de katjes in het donker knijpt, wordt in een smadelijke val gelokt en de Marschallin, beseffend dat de jeugd de toekomst heeft, trekt zich discreet terug.

Ook los van de muziek (waarover de volgende keer) is het libretto fijnzinnige lectuur. Tot de parels behoren stellig de monologen van de Marschallin. In de eerste mijmert zij hoe voor haar, vers uit het internaat, een huwelijk was gearrangeerd en dat zij ooit een oude vrouw zal zijn: 'Hoe kan zoiets gebeuren? Hoe doet Onze Lieve Heer dat? Ik blijf toch altijd dezelfde. En als Hij het dan zo hoognodig moet doen, waarom laat Hij er mij dan bij toekijken, met een zo heldere geest? Waarom verhult Hij het niet voor me? Dat alles is geheimnisvol, zo geheimnisvol. En men kan niets anders doen dan er zich bij neerleggen.'

In haar tweede alleenspraak, kort daarop, filosofeert zij over de tijd: 'Het is zo'n raar iets. In het leven van alledag is het helemaal niets. Maar dan, plotsklaps, merk je niets als de tijd. Hij is om ons heen, hij is ook in ons. In de gezichten ruist hij, in de spiegel, daar ruist hij, achter mijn slapen vloeit hij. En tussen jou en mij, daar vloeit hij weer, zonder enig geluid, als een zandloper... Vaak hoor ik hem vlieden, onweerstaanbaar. Vaak sta ik midden in de nacht op en zet de klokken stil, allemaal, allemaal.'

(wordt vervolgd)

Foto: Twee befaamde sterren van vroeger: Sena Jurinac als Sophie von Faninal en Hilde Güden als graaf Octavian Rofrano.

woensdag 10 oktober 2007

Het onmiskenbare Hotz-geluid (2 en slot)

Hotz_1




















Wat ik zo pakkend vind aan Hotz' oeuvre is zijn volstrekt apart handschrift, zijn onmiskenbaar eigen geluid. Het lijkt, in de goede zin des woords, nergens op. Waar het hem precies in zit, vind ik niet gemakkelijk onder woorden te brengen. Je zou kunnen zeggen dat hij zijn publiek voortdurend op het verkeerde been zet, ware het niet dat dit een tot op de draad versleten uitdrukking is, bovendien van dubbelzinnige aard. De beste omschrijving van zijn stijl is misschien: aangenaam, creatief springerig; telkens weer verrast hij met een woord, een wending, een beeld dat je niet op de eerste, niet op de tweede en soms zelfs niet op de laatste plaats zou verwachten.

Hier een kenmerkende passage, eveneens uit De opdracht. Zij gaat over 'de spontane wandelpromenade op de Stationsweg, die toen nog volop tot de Leidse folklore behoorde'.

'Ik zag dan altijd wel klasgenoten die, met 'keurig' maar mismakend platgeplakte brillantineschedels, achter de meiden aanliepen die in rijen van drie of vier gearmd en ook op hun mooist, paradeerden met de élégance van de eveneens Leidse veetransporten. De meest scharminkelige meiden van de stad zag men op de Stationsweg: bleek als griesmeel, de ogen glasachtig met kleine stippen en de benen kort en krom. Door onervarenheid met hoge hakken liepen ze met doorgezakte knieën die elkaar bovendien steeds raakten. Die X-gang zag eruit of ze een sterke drang tot wateren hadden te bestrijden. Men wist niet recht of die beklagenswaardige wezens, die zo uit de lakenfabrieken van diep in de negentiende eeuw leken weggestroomd, wel echt leefden.'

Ja, een formidabel stilist, deze Hotz! Heel wat anders, naar mijn smaak, dan de zwaar overschatte, onuitstaanbare zeurpiet Biesheuvel (die bij de onderscheiding met de staatsprijs natuurlijk weer niet kon nalaten de pias uit te hangen).

Op het lichamelijke vlak heeft het Frits Hotz niet meegezeten. In zijn jonge jaren liep hij tuberculose op, waarvoor hij geruime tijd moest kuren. Hij was zeer sterk bijziend, in zijn laatste levensfase zo goed als blind. Hij is op 5 december 2000 overleden.

Foto: Frits Hotz hurkt helemaal links. Verder tegen de klok in: Simon Vinkenoog, Gerrit Kouwenaar en Remco Campert. De twee anderen kan ik niet thuisbrengen. (Is de voorlaatste misschien Jules Deelder? Of C.B. Vaandrager?) Wie helpt me?

dinsdag 9 oktober 2007

Nagieb Mahfoez: geen gejakker in de Nijldelta

MahfoezHet seizoen van de Nobelprijzen draait weer op volle toeren. Overmorgen wordt de laureaat in de letterkunde geproclameerd. De prijs in deze categorie is in de loop der jaren veruit het meest omstreden. Grote kanonnen als Henrik Ibsen, Lev Tolstoj, Emile Zola, Graham Greene en Vladimir Nabokov hebben er naast gegrepen. Anderzijds zijn sommige bekroonden in een verdiende vergetelheid verzonken. Zelfs in Frankrijk weten nog maar weinigen wie Sully Prudhomme (winnaar van de eerste Nobelprijs, die van 1901) was, laat staan dat 's mans verzen nog gelezen worden. (Mijn hoogleraar filosofie aan de Sorbonne noemde hem 'le plus grand des petits poètes français'). In 1949 ging de prijs naar William Faulkner, die toch door niemand minder dan de briljante Evelyn Waugh als intolerably bad werd afgeschilderd. En wie zeggen de namen Wladislaw Reymont (Polen, prijs van 1924) en Frans Eemil Sillanpää (Finland, 1939) nog iets?

Nog nooit heeft een Nederlandstalige auteur de prestigieuze prijs in de wacht gesleept. Simon Vestdijk werd herhaaldelijk genoemd, maar heeft haar nooit gekregen. Niet geheel ten onrechte. De naam van Hugo Claus klinkt ook elk jaar, maar tot nu toe eveneens zonder succes. Ook niet geheel ten onrechte. Of Louis Couperus ooit een kans heeft gemaakt, is mij niet bekend, maar laureaat is hij nooit geworden. Geheel ten onrechte. Thans wordt voor de zoveelste keer Harry Mulisch als winnaar gedoodverfd. Je weet nooit hoe een koe een haas vangt. Afgelopen zaterdag schreef de dichter en invloedrijke criticus Rob Schouten in Trouw dat zijn collega Gerrit Kouwenaar bekroond diende te worden. Ouwe jongens krentenbrood.

Enfin, deze lange inleiding wegens de actualiteit en wegens het feit dat ik momenteel een roman van de Nobelprijswinnaar (1988) Nagieb Mahfoez lees. Het is Tussen twee paleizen, dat met Paleis van verlangen en De suikersteeg zijn Trilogie vormt. Het betreft de kroniek van een koopmansfamilie in Caïro in de jaren 1917-18, toen het verzet tegen de Britse overheersing groeiende was.

Mahfoez houdt een zeer traag tempo aan. Heerlijke kerel! Ook dwingt hij ons niet de ene schokkende gebeurtenis na de andere te verstouwen. Heerlijke vent! Oosterse bedachtzaamheid. 'Veertig eeuwen zien op u neer.' Een bijzondere bekoring wordt gevormd, althans voor mij, door de rijkelijk aanwezige couleur locale. Toch heb ik de pil (670 bladzijden) al vier keer gemelijk opzij gelegd, steeds omdat een van de hoofdfiguren, de even huichelachtige als despotische Ahmed Abd al-Gawwaad, een kwal van een pater familias, me enorm op de zenuwen werkte. Maar ik word telkens onweerstaanbaar teruggetrokken naar Tussen twee paleizen. Misschien ligt daar een kenmerk van de ware romankunst.

Ik ken geen Arabisch en ben dus niet bevoegd om te oordelen of vertaler Richard van Leeuwen zijn werk getrouw heeft gedaan. Maar ik denk op voorhand dat iemand die zo'n lijvig werk uit een zo moeilijke taal in zo soepel Nederlands overzet, de uitroep chapeau! verdient. Hij heeft bovendien gezorgd voor een bescheiden maar nuttig notenapparaat en een helder nawoord.

Nagieb Mahfoez (foto) is op 30 augustus vorig jaar bijna 95 jaar oud in zijn geboortestad Caïro overleden.


zondag 7 oktober 2007

Het onmiskenbare Hotz-geluid (1)

HotzIn 1974 bracht het literair tijdschrift Maatstaf een kort verhaal met de titel De tramrace. Schrijver bleek ene F.B. Hotz. Nooit van gehoord. Toch wel iemand met een heel aparte stijl, vond men.

Twee jaar nadien verraste Hotz met een heuse verhalenbundel: Dood weerwerk. Deze werd geestdriftig ontvangen en de vele bewonderaars van de auteur keken reikhalzend uit naar nieuw werk. Dat liet niet lang op zich wachten: weer twee jaar later verscheen Ernstvuurwerk. Het werd bekroond met de Ferdinand Bordewijkprijs. In 1998 viel Hotz de prestigieuze P.C. Hooftprijs ten deel.

Frits Bernard Hotz werd op 1 februari 1922 in Leiden geboren. Na de lagere school bezocht hij de ambachtsschool, waar hij het als stadsjongen onder de rauwdouwers van het platteland zwaar had. Deze passage uit De opdracht zal wel autobiografisch zijn: 'Vooral de streekbewoners die iedere morgen op verroeste fietswrakken met een elastiekje over hun witte vlaskuiven als ware Batavieren de Rijn afzakten, zagen er weinig menslievend uit. Ze persten elkaar schreeuwend en zwetend door de voordeur van de school en ze hadden grote rode koppen waarin fletse ogen argwanend en tegelijk betrapt knipperden. Op hun altijd kauwende kaken stond achterdocht of een grijns. Een listige of wellustige grijns. Meestal het laatste. In hun korte lichamen (alsof ze te lang in windsels gelegen hadden) huisde groteske geilheid. Hun strottehoofd releveerde dit onmiddellijk zonder regulatie van welk brein ook. Hier was de Geest geen Widersacher der Seele. En wat het netvlies ook ving, het was object voor lust.'

Tijdens de oorlog verwisselde Hotz de ambachtsschool voor de muziekschool, waar hij trombone leerde. Na de oorlog begon hij een loopbaan als jazzmusicus; hij speelde onder meer bij de Dixieland Pipers. Tevens was hij actief als recensent voor jazzmuziek en als muziekleraar. Zijn jongensdroom was echter schrijver worden.

(wordt vervolgd)

vrijdag 5 oktober 2007

Nabrander over Nee-hee-derland

SuurhoffDe veelgelezen en puntige Bespiegelaar (klik) bewijst mij de vriendelijkheid regelmatig mijn logboekjes te lezen en er (zeer gewaardeerd) commentaar op te leveren. In zijn laatste reactie (klikklak) vraagt hij waar ik 'de zelf verzonnen verhalen' vandaan haal.

Opdat in de geschiedschrijving van het Koninkrijk der Nederlanden geen fout sluipe, houd ik even vast dat het allemaal historisch is: de vorstin en de chocolademelk, de vorstin en haar duim, kardinaal Simonis en zijn Roemeens zwijntje, de beoogde kabinetsformateur en zijn fiets, ja, zelfs zijn richting aangeven. All is true, om het te zeggen met de veelgelezen en puntige Shakespeare.

Mij is nog een nabrander over de polderieke nivellering te binnen geschoten. Je mag in ons land overal staan: in de rooms-katholieke, oud-katholieke, vrij-katholieke, hervormde, gereformeerde, christelijk-gereformeerde, liberale, rode, christen-democratische, figuratieve, kubistische, seriële, twaalftoonse en nog enkele honderden andere tradities, op twee dingen echter mag je niet staan: op de tenen van Jan Marijnissen, alias de Grote Stuurman Mao Zedong van Oss, en op je strepen.

In het tweede en derde kabinet van Drees (respectievelijk 1952-1956 en 1956-1958) was Ko Suurhoff (foto) minister van Sociale Zaken. Hij had zich omhoog gewerkt via de socialistische vakbeweging, was bijvoorbeeld drie jaar vice-voorzitter van het Nederland Verbond van Vakverenigingen geweest. Op zekere dag kon hij met zijn auto zijn departement niet bereiken, omdat twee vrachtwagenchauffeurs aan het lossen waren. Suurhoff verzocht hun het veld te ruimen. En wat krijg je in Nederland bij zoiets dan te horen? 'Doe effe kalm an, vader! We zijn zo klaar, hoor. Wij werken ook voor ons brood. Maak je niet dik, dun is de mode.' Suurhoff werd danig boos en riep uit: 'Weten jullie wel wie ik ben? Ik ben de minister van Sociale Zaken. Ik ben Suurhoff!' Waarop één van de chauffeurs terugketste: 'Al was je Suurkool.' Witheet belde Suurhoff de werkgever van de twee op en eiste dat zij voorbeeldig zouden worden gestraft voor de belediging hem, bewindsman, aangedaan. De werkgever, kennelijk een kerel met slappe knieën, ontsloeg de chauffeurs op staande voet. Maar zij liepen met hun verhaal naar De Telegraaf, die natuurlijk niet naliet er een smeuïg artikel aan te wijden. Half Nederland viel over de minister heen, met commentaren als: wanneer niet komt tot iet, kent iet zich zelve niet.

Afloop van het incident: de twee kregen hun baan terug en Suurhoff was op zijn nummer in het polderlandschap gezet.

woensdag 3 oktober 2007

Heb ik u lief, mijn Nee-hee-derland? (5 en slot)

Polders_1Intussen heeft onze polderieke nivelleringsdrift ook haar gunstige zijde. Zij heeft aan Gods Tien Geboden een elfde toegevoegd: 'Gij zult gewoon doen, dan doet gij al gek genoeg.'

Hieraan dient iedere Nederlander, van laag tot hoog tot zeer hoog, zich stipt te houden. Vandaar bijvoorbeeld dat onze geliefde vorstin op het kerstfeest voor haar personeel zelf de chocolademelk inschenkt. Zou zij hiermee een hoveling in kniebroek, witte handschoenen en goudgegalonneerde billentikker belasten, dan berokkende zij ons geliefd vorstenhuis aanzienlijke schade. Vandaar ook dat onze prinsen en prinsessen en hun aanhang op Koninginnedag worden geacht deel te nemen aan vormen van oud-Hollands vermaak als daar zijn paalklimmen, zaklopen, koekhappen en dansen van de salsa met fabrieksmeiden; spontaneïteit, echte of althans voorgewende, dient hierbij aan den dag gelegd. Bij mijn weten heeft onze geliefde landsvrouwe zich slechts één keer veroorloofd zich impulsief, dus zonder tussenkomst van de Rijksvoorlichtingsdienst en buiten de politieke verantwoordelijkheid van de minister-president, tot de pers te richten; zij toonde haar geliefde duim om te kennen te geven dat de mediaverhalen over de hartgrondige afkeer van haar zoons voor de festiviteiten op Koninginnedag volledig verzonnen waren.

Op de zojuist in Roemenië gehouden oecumenische assemblee reden de orthodoxe metropolieten rond in dure limousines. Eén van de Nederlandse afgevaardigden daarentegen, aartsbisschop Adrianus Simonis van Utrecht, verplaatste zich per fiets. Zulks ondanks het feit dat hij in het voorjaar twee heupoperaties heeft ondergaan. Zulks ook ondanks het feit dat hij als kardinaal volgens internationaal diplomatiek protocol recht heeft op eerbewijzen gelijk aan die voor prinsen van den bloede. Zijne Eminentie had het zwijntje ter plekke gehuurd. Verslaggevers tekenden uit zijn mond op dat het rijwiel niet veel soeps was; de remmen lieten te wensen over. Kijk, dat is ook vertederend Nederlands; een Nederlander moet wat te kankeren hebben, liefst op iets buitenlands: Roemeense fietsen, het lauwe bier en de gifgroene doppertjes in het Verenigd Koninkrijk, de natte, van elke bloemigheid verstoken piepers in Frankrijk.

Een halve eeuw geleden was onze natie eens in rep en roer, omdat de door ons geliefd staatshoofd beoogde kabinetsformateur niet te vinden was. Lonen en prijzen dreigden uit de hand te lopen, de Deltawerken stil te vallen, onze harde gulden week te worden, onze export in het slop te raken, de jaarlijkse hervorming van ons onderwijsstelsel achterwege te blijven.

Aan de bittertafels uitten de meer optimistische heren dat het om een grap van brooddronken studenten ging (het was juist ontgroeningstijd), die de politicus hadden ontvoerd om ons geliefd vorstenhuis te verneuken. De zwartkijkers vreesden een staatsgreep van communistische bootwerkers, die Nederland onder de naam 'Polderlandistan' als buitenpost aan de Sovjet-Unie wilden toevoegen, na de laatste Oranje te hebben opgeknoopt 'met de darmen van de laatste kapitalist'.

Uiteindelijk werd de beoogde kabinetsformateur aangetroffen in de duinen. Hij lag daar niet zijn secretaresse een beurt te geven, geliefd tijdverdrijf van Franse en Italiaanse politici, maar had gewoon zin in een eindje fietsen. (Hoewel hij moederziel alleen door het duinlandschap trapte, stak hij steeds braaf zijn arm uit om richting aan te geven).

(slot)

dinsdag 2 oktober 2007

Heb ik u lief, mijn Nee-hee-derland? (4)

Polders_xx_1 Een aardige illustratie van mijn eerste logboekje in deze reeks vond ik in het dagblad Trouw van zaterdag.

Het gaat over de exorbitante salarissen die hier en daar worden opgestreken en waaraan steeds meer aanhangers van het Nederlandse gelijkheidskorset zich dood ergeren. Prof. dr Kees Cools, hoogleraar bedrijfsfinanciering aan de Rijksuniversiteit Groningen en partner bij het adviesbureau The Boston Consulting Group, heeft dertig topmanagers in het bedrijfsleven gevraagd of zij bereid zouden zijn hun werk te doen voor de helft van het geld: 'Meer dan 80 procent zei ja, mits de andere topmanagers eveneens met minder genoegen zouden nemen.'

De hooggeleerde ziet hierin het bewijs dat het bij de hoge lonen niet alleen om euro's gaat: 'Binnen zekere grenzen maakt het niet uit hoeveel je verdient, zodra je maar het gevoel hebt dat je collega hetzelfde, een beetje minder of hooguit iets meer krijgt.'

Mijn vorige logje, waarin ik het onder meer had over de luiheid of geringe eerzucht van veel studenten, zag ik bevestigd in een peiling van dezelfde krant binnen de muren van een universiteit. De heersende instelling bleek te zijn dat het halen van hogere cijfers niet de prioriteit van de toekomstige intellectuelen had.

(slot volgt)