zaterdag 31 december 2011

'El puercoespín mimoso' (3)




Het andere mannelijke naaktmodel was een boomlange student. Je denkt algauw dat zo'n kerel een kanjer van een deklat heeft hangen, maar het tegendeel bleek het geval. (Gevalletje dus.)


Ik heb ooit een Duitse vriendin gehad, een ware Frau von Wippenstein (zij liep bij de gynecoloog; had haar liezen stukgekeesd) en zij had ooit een vriend gehad, een onderdeurtje, en dat schriele menneke had een taas gehad als een stoomhamer; dewelke hij ook als zodanig had ingezet.


Je kunt er niks van zeggen. Hoewel... Het schijnt dat je moet uitgaan van de neus: 'An der Nase des Mannes erkennt man seinen Hannes.'


Maar ik dwaal af, geloof ik. Of heb ik dat al een keer gezegd?


Als tegenwicht tegen het vele nakend schreef ik mij in voor een cursus Metselen voor iedereen. Daarvoor bleek een wachtlijst van minstens een half jaar te gelden. Dan maar een cursus Zelf Noordse balk maken. Die ging niet door: gebrek aan belangstelling. Uiteindelijk kwam ik terecht bij een cursus Klasssiek Hebreeuws.


Foto: Mario Benedetti. Die de volgende keer beslist aan bod komt.


(wordt vervolgd)




vrijdag 30 december 2011

'El puercoespín mimoso' (2)

En hoe dat gaat dat vaak met liefhebberijen, althans bij mij.

Spaans is boeiend. Maar aquarel ook. Aquarel Basis. Aquarel Landschap. Aquarel Stilleven. Aquarel Portret. Aquarel Nakend. Bij dit laatste trok mijn vrouw een wenkbrauw op: 'Ben je niet een beetje te oud om blote vrouwen te gaan schilderen?' Maar ik had mijn prevelement klaar: 'De Heilige Aloysius van Gonzaga heeft gezegd: "Den reine is alles rein". ' (Ik wist niet zeker of deze voortreffelijke man zich werkelijk in deze zin had uitgelaten, maar er schoot mij zo gauw geen andere heilige te binnen.)

Er gingen trouwens niet alleen vrouwelijke modellen uit de kleren. Ook kerels. Eentje heette Henk. Een paar maanden later bezocht ik in Utrecht een ketterse kerk. Nee, ik was niet van mijn geloof gevallen, het koor van mijn jongste zus gaf er een concert en daar wilde ik natuurlijk van genieten. In een zijbeuk liep ik Henk-het-naaktmodel tegen het lijf. Dat nu helemaal gekleed was. Plechtig gekleed zelfs, want Henk bleek ouderling of zoiets te zijn. Hij herkende mij onmidddellijk en -- dat was zo klaar als een klontje -- niet tot zijn genoegen. Misschien was hij bang dat ik zijn geloofsgenoten iets zou onthullen over zijn dooperse stoutigheden.

Maar ik geloof dat ik afdwaal.

Foto: Mario Benedetti. Die echt aan de beurt komt.

(wordt vervolgd)

donderdag 29 december 2011

'El puercoespín mimoso' (1)




Een jaar of vijftien geleden werd in ons wijkcentrum een tweedelige cursus Spaanse conversatie (beginners, gevorderden) aangeboden. Ik schreef me er achtereenvolgens voor in, want wil het gezegde niet: ‘Zo veel keren is men man als men talen spreken kan.’ En mijn moeder zaliger (het is vandaag haar sterfdag, 1985; zij was van 1901) placht te zeggen: ‘De wetenschap is licht dragen.’


Onze lerares was een klein opdondertje, heur prachtig haar was bijna even lang als zijzelf. Tenger, toch gespierd, sportief; zij kwam altijd vanuit een naburig dorp aangestormd op een racefiets. Zij stond kort vóór haar doctoraal en gaf zeer gedreven les. Mij stimuleerde dat niet weinig en ik maakte dan ook braaf mijn huiswerk. Niet aldus een medecursist, een jonge slungel. Hij deed zeer geërgerd, toen de docente hem verzocht met de geleerde woordjes een zin te vormen. Daar zag hij het nut niet van in. Zij legde uit dat menselijk wezens de eigenaardigheid bezitten zich verstaanbaar te maken in zinnen. Daar had hij lak aan. Hij — en zijn vriendin, een soort porseleinen pop die er altijd bij zat voor een oortje zout, zonder ooit een spier te vertrekken of een woordje te uiten — waren uitsluitend naar de cursus gekomen, om te leren hoe je in het Spaans zegt: ‘Ober! Bier! Twee! Snel!’ Tot opluchting van de anderen lieten beiden na deze aanvaring verstek gaan.


Foto: De Uruguyaanse schrijver Mario Benedetti. Over wie later meer.



(wordt vervolgd)

zaterdag 24 december 2011

Beste wensen






Allen die dit dit lezen wens ik van ganser harte:




ZALIG KERSTMIS!




(Dit werk, rond 1400 geschilderd in tempera op een houten paneel, is van een onbekende meester. Het is te bewonderen in Museum Mayer van den Bergh te Antwerpen.)

dinsdag 29 november 2011

Weer dat gepolder, jakkes!



Binnenkort mogen we op de meeste autosnelwegen 130 rijden, opdat het fileleed afneemt.

Daar heb je weer dat vermaledijde Nederlandse gepolder! Iedereen te vriend houden. De kool wordt niet opgevreten en de geit krijgt een aai over de bol.

130 -- het wordt wat beter dan voorheen, maar echt goed wordt het natuurlijk niet.

(En dan die eeuwige betutteling...)

Terwijl de oplossing toch zo eenvoudig is. Om de spijker op de kop te slaan: doodeenvoudig. Namelijk: helemaal geen maximumsnelheid. Iedereen mag voortaan zo hard pezen als hij of zij wil. 150, 180, 220 kilometer per uur -- moet allemaal kunnen.

Er vallen dan uiteraard veel meer doden in het verkeer. Maar meer doden betekent minder verkeersdeelnemers. Dus minder files. Natuurlijk verloop heet dat.

dinsdag 8 november 2011

Sint-Martinus 2011...



maandag 31 oktober 2011

Verkeerde vermomming


Hij had zich ook als Mars-reep moeten verkleden. Of als dropveter. Ik heb ooit een vent gekend, een politicus van D66, die altijd ging als droplul. Hij hoefde zich daarvoor niet eens te vermommen.

vrijdag 28 oktober 2011

Euroboom



(Van onze correspondent)
BRUSSEL, 27 okt. -- Trots poseert boswachter Konstantinos Verneukandreou (op de ladder), nadat hij, slechts geholpen door zwager Bedosemieteropoulos en zijn zuster Bedottereia, een euroboom heeft geveld.

Kleine spaarder na top over €



donderdag 27 oktober 2011

Socrates draait zich om in zijn graf




Onlangs hoorde ik op de radio het verhaal van een mevrouw die wegens een (vermeende, ook dat nog!) schuld van € 5 plus enkele duppies door een firma werd geteisterd met aanmaningen, telefonische dreigementen, dwangbevelen en een incassobureau.


Als je de fiscus 10.000 schuldig bent, heb je een probleem. Betaal je niet, dan komt uiteindelijk een vent met een bolhoed zegeltjes plakken op je kijkbuis en wasmachine. Bedraagt je schuld 10 miljoen, dan heeft de fiscus een probleem. Je zegt dan tegen de inspecteur: 'Ik wil wel betalen, maar ik kan het absoluut niet. De tijden zijn slecht, de mensen houden de hand op de knip, het heeft me tegengezeten, mijn compagnon heeft me getild, doet u eens een voorstel.' U maakt het dan af op 6 miljoen, want de heer Jan-Kees de Jager denkt: er beter 4 dan 10 miljoen bij ingeschoten. Die 4 blijven zodoende bij u, zoals een vroegere buurman het placht uit te drukken, 'in ze pocket'.


Als land heb je het nog gemakkelijker. De Grieken zijn met vervalste boeken de eurozone binnengedrongen, waarna zij zich onledig hebben gehouden met hun geliefde folkloristische bezigheid van potverteren. Nu wordt hun de helft van hun astronomische schuld, enkele tientallen miljarden, kwijt gescholden. Als gevolg waarvan onze bankpasjes nog duurder worden en onze pensioenen nog verder krimpen.


Het was voor de andere eurolanden slikken of stikken, dat wil ik wel aannemen. Maar het blijft een onprettige gedachte: hoe groter schurk, hoe meer en hoe grotere schurkenstreken je je kunt veroorloven.


En denk maar dat vandaag in heel Hellas de champagnekurken knallen en dat alom de juichkreet weerklinkt: hebben wij ze even flink genaaid!

woensdag 26 oktober 2011

Eensgezind met Miller over Powys



In zijn voorwoord tot de verhalenomnibus 'Seven by Five' van H.E. Bates schrijft Henry Miller: '... de ene schrijver voor wie ik een onsterflijke bewondering koester, is John Cowper Powys.

Ik deel zijn geestdrift. Een jaar geleden heb ik schier ademloos Powys' lijvige 'Wolf Solent' uit 1925 gelezen. Nu ben ik verdiept in 'Wood and Stone', een oudere (1915), veel minder bekende roman, maar een alleszins lekkere romance.

Hieruit twee passages.

'The power of feminine attraction is never more insidious than at the moment of bitter remorse. The mind reverts so easily, so willingly, then, back to the dangerous way. The mere fact of its having lost its pride of resistance, its vanity of virtue, makes it yield to a new assault with terrible facility.'

En dan deze natuurbeschrijving! Miller had een hekel aan dergelijk proza, maar voor Powys -- en trouwens ook voor Bates -- maakte hij een uitzondering.

'The wood-pidgeons keep up a perpetual murmur, all the summer long, in these untrodden spots. No eyes see them. It is as though they never saw one another. But their drowsy liturgical repetitions answer and answer again as from the unfathomable depths of some green underworld, worshipping the gods of silence with sounds that give silence itself a richer, a fuller weight.'

dinsdag 25 oktober 2011

Lang over kort (8)



In haar korte verhaal 'Over the Hill' uit de bundel 'The Salutation' van 1932 schrijft Sylvia Townsend Warner over een oude baas, gewezen schaapherder, die niet kan aarden in de nieuwe woning van zijn dochter Elsie. Hij weet in deze buurt de weg niet, de bestrating is hem er vreemd, hij struikelt, valt op zijn rug, begrijpt niet dat hij het dorp opeens van onderen ziet, kortom, hij is zo ongelukkig dat Elsie zich gedwongen ziet hem te beloven dat hij terug mag naar zijn vertrouwde stekje, met zijn meubeltjes.

Maar zij houdt hem aan het lijntje: de voerman komt binnenkort, hij komt echt volgende week, hij meldt zich misschien morgen al, hij zou al gekomen zijn, maar ja, het is hooitijd...

Eindelijk is het zover. Voor de deur staat echter niet de platte kar van de voerman maar een vrachtwagen, "one of they motoring cars".

"Yes, but this be come instead of the waggon. Now let me straighten you, so's you can start tidy."

'She was very quick, and flurry had reddened her face as if with shame. Before he knew what had been done to him Jacob was in his hat and coat, and standing before the car. There was a passenger inside already, a woman, wearing a cloak and veil. She was a strong women. While Jacob was doddering on the step of the car she leanded forward and gave him such a haul as he in the old days had given to a sheep stuck in a ditch.

... Through the open door he saw the furnished house.

"Where be furniture to bide then? 'Baint 'ee going to bring the furniture?"

"' This all right," she shouted, leaning flushed into the car. "You be going first, we will come after you."

The door slammed between them, the car jolted back and forth; having turned, it went over the hill. There was the village, that he had last seen inverted. Now it was the right way up once more. But that was about all he had time to notice, for the car went swiftly, carrying him to the county town infirmary.'

'Apprentice' uit 'A Garland of Straw' (1943) gaat over een Duits meisje dat tijdens de Tweede Wereldoorlog in bezet Polen een Pools hongerlijdertje met pesten letterlijk de dood injaagt. Je kunt het nauwelijks met droge ogen lezen. Een verschrikkelijk verhaal. Een meesterlijk verhaal.

Lang over kort (7)



In het korte verhaal 'The Fifth of November' van Sylvia Townsend Warner zorgt Ellie, arbeidster in een tapijtfabriek, voor haar moeder, die dertig jaar armoede heeft gekend, nu in een rolstoel zit en doof is.

'For it was only in these last few years -- four years, six years? -- when deafness had closed her in, and given her the stunned, inattentive expression it was so painful to see, that acquaintances had begun to say she was wonderful for her age, and quite a character, and that Ellie would feel quite lost when she passed on.

This was the sort of acquaintance they were now reduced to -- people who thirty years ago would only have been deserving old dears for Mother to give port wine and blankets to, people to who it would be unconceivable that thirty years ago Mother walked on three-inch heels with the gait of a queen, subjugated everyone she met, and could kiss the wall behind her. Then, too, she was wonderful for her age -- but no one would have dared say so. This was the being whom Father deserted, going off with a smug slut whose petticoats dangled below her skirts. "I can do without him," Mother had declared. "Alimony is as good as matrimony at my age." It was a brave boast, and while the alimony lasted, it held. Then, during the slump, he died, penniless. She mourned him briefly and tempestuously, and afterwards began to pick holes in him.'

vrijdag 21 oktober 2011

Lang over kort (6)




Sylvia Townsend Warner (6 december 1893 -1 mei 1978) was musicologe van opleiding. Met drie collega's heeft zij tien jonge jaren besteed aan het opsporen, catalogiseren en persklaar maken van Britse muziek uit de 15e en 16e eeuw. Het resultaat is verschenen in het monumentale, tiendelige 'Tudor Church Music'. Als zij alleen voor dat standaardwerk, gepubliceerd door de Oxford University Press, had getekend, had zij zich voor de cultuur onsterflijke verdiensten verworven.
Maar zij had meer in haar mars. Zij beschikte ook over een uitstekende pen. In 1925 zag haar eerste gedichtenbundel het licht en vanaf het jaar daarop verraste zij met enkele romans. Aan weerszijden van de grote haringvijver verwierf zij zich aanzienlijke faam dankzij haar korte verhalen in het prestigieuze tijdschrift 'The New Yorker', een activiteit die zij vier decennia zou voortzetten.
In 1930 ontmoette zij de dichteres Valentine Ackland. De twee begonnen een verhouding, die zou duren tot de dood van de laatste, 39 jaar lang. Het was een stormachtige affaire, want Ackland was aan de drank en nam het niet bijster nauw met de liefdestrouw. Onder invloed van haar geliefde trok Townsend Warner te velde tegen het fascisme; zij werd actief in de communistische partij van het Verenigd Koninkrijk en zette zich in Spanje tijdens de burgeroorlog in voor het Rode Kruis.
Ik heb verschillende bibliografieën nageplozen en meen begrepen te hebben dat zij liefst 11 bundels korte verhalen heeft nagelaten. Ik ben zo gelukkig geweest in de boekenhoek van onze kringloopwinkel haar 'Selected Stories', in 1990 uitgebracht door de Virago Press in de reeks 'Modern Classics', te bemachtigen. Wat een verrukkelijke lectuur! In het voorwoord en op de achterflap wordt de schrijfster onder meer geroemd om haar 'formidabele fantasie', haar aparte stijl en haar veelzijdigheid. Dat vind ik geen woord teveel gezegd. In de volgende aflevering hoop ik enkele proeven van haar talent te laten zien.

maandag 17 oktober 2011

Zij wisten het in 1903 al...


A: Generally speaking, women are...
B (interrupting): Yes, they are.
A: Are what?
B: Generally speaking.

(Uit 'Punch', anno 1903)

zaterdag 15 oktober 2011

'THE Stechlin'



De Duitse literatuurpaus Marcel Reich-Ranicki, criticus voor wie menig auteur beeft als een riet, hoorde ik eens op de kijkbuis mopperen over het feit dat de Engelsen zo weinig belangstelling aan de dag leggen voor bellettrie in andere talen. 'Goethes "Faust" kennen zij alleen als bron van een operalibretto,' foeterde hij. 'Ik weet waar ik het over heb.' (Met dat laatste bedoelde hij dat hij een paar jaar in Londen had gewoond.)

Reich-Ranicki heeft niet helemaal ongelijk. Toevallig belandde ik vanochtend op de site 'The Neglected Books Page' en daar stond zowaar 'Der Stechlin' van Theodor Fontane (1819-1898.) Nu weet iedere liefhebber van de schone letteren dat het hier een van de grote romans uit het Avondland betreft. Desondanks is hij pas in 1995 in het Engels verschenen (en dan nog bij de Amerikaanse uitgever Camden House; vertaling van William L. Zwiebel.)

Afbeelding: Omslag van de eerste boekuitgave, anno 1899. De roman was twee jaar voordien verschenen in het tijdschrift 'Über Land und Meer'.

Goe gezegd, Dellinger, ouwe reus!



Niet zo belezen als het schijnt



vrijdag 14 oktober 2011

Ziet u het? Ja of nee?



Bij professor Sikbok


Patiënte: 'Dokter, ik kan het niet loslaten.'
Psychiater: 'Mevrouw, u moet er niet zo zwaar aan tillen.'

Vandaag is het vrijdag. En niet de 13e!



Logica



Ook nog even föhnen, meneer? Misschien een lichte gel?





woensdag 12 oktober 2011

Lang over kort (5)





George Gissing (*1857, Wakefield) verdiende een karige boterham als ‘hack’, een broodschrijver van ‘driedekkers’, dat wil zeggen: populaire romans in drie delen die hoofdzakelijk werden afgezet in het uitgebreide net van uitleenbibliotheken.


Het was een beklagenswaardig bestaan; de auteurs werden door hun uitgevers schandalig uitgebuit en velen van hen, Gissing stellig niet op de laatste plaats, waren erudiete mannen van een fijne cultuur, die leden onder de overtuiging dat zij zich met hun schrijverij prostitueerden.


G.K. Chesterton, een man met een prima neus voor kwaliteit, noemde Gissing ‘a man of genius’ (ofschoon hij vond dat Gissing in zijn boek over Charles Dickens een belangrijk aspect had veronachtzaamd.)


En inderdaad: ondanks de ongunstige omstandigheden heeft Gissing werken afgeleverd die de tand des tijds met verve hebben doorstaan. Zijn uit 1891 daterende roman ‘New Grub Street’, die juist over het lot van de ‘hacks’ gaat, is door Penguin als een ‘moderne klassieker’ gekenschetst. Ook ‘Born in Exile’ uit 1892 heb ik met aanzienlijk genoegen gelezen.


Gissing heeft naast 111 korte verhalen 23 romans, enkele reisverslagen en dagboeken nagelaten. Als zijn beste werk wordt ‘The Private Papers of Henry Ryecroft’ uit 1903 beschouwd. Bij mijn weten is het zijn enige boek dat in het Nederlands is vertaald (door Geert Meijsing, onder de titel ‘De intieme geschriften van Henry Ryecroft'; 1989.)


Wellicht is het aan ontberingen te wijten dat Gissing al vrij jong een longziekte opliep; hij overleed daaraan op 46-jarige leeftijd in Zuid-Frankrijk en ligt begraven op het Engelse kerkhof van Saint-Jean-de-Luz.

dinsdag 11 oktober 2011

Lang over kort (4)



In een lange reeks over korte verhalen mag de Brit George Gissing (1857-1903) niet ontbreken. Hij heeft er welgeteld (door Google, niet door mij) 111 geschreven. Op mijn onvolprezen e-reader lees ik momenteel de bundel ‘The House of Cobwebs and Other Stories’, dat posthuum is verschenen in 1906. In het verhaal ‘A Lodger in Maze Pond’ trof mij onderstaande passage.

Ik geef Gissings opvattingen voor wat ze waard zijn, maar interessant vond ik dat hij hier het een en ander van zich af tracht te schrijven.

Als student raakte hij in de ban van een prostituee. Hij wilde haar redden, had echter geen geld, begon kleine bedragen van collega’s te stelen, werd betrapt en tot een maand dwangarbeid veroordeeld. In 1877 trouwde hij met een meisje uit de arbeidsklasse, dat aan de drank was. De twee scheidden in 1883, de alcohol sleepte haar vijf jaar nadien ten grave. Drie jaar later huwde hij een arbeidster die geestelijk niet helemaal in orde was. De echt hield slechts zes jaar stond, zij overleed in 1902 in het gekkenhuis.

Hier het citaat:

‘I am a fool about women. I don't know what it is--certainly not a sensual or passionate nature; mine is nothing of the sort. It's sheer sentimentality, I suppose. I can't be friendly with a woman without drifting into mawkish tenderness--there's the simple truth. If I had married happily, I don't think I should have been tempted to go about philandering. The society of a wife I loved and respected would be sufficient. But there's that need in me--the incessant hunger for a woman's sympathy and affection. Such a hideous mistake as mine when I married would have made a cynic of most men; upon me the lesson has been utterly thrown away. I mean that, though I can talk of women rationally enough with a friend, I am at their mercy when alone with them--at the mercy of the silliest, vulgarest creature. After all, isn't it very much the same with men in general? The average man--how does he come to marry? Do you think he deliberately selects? Does he fall in love, in the strict sense of the phrase, with that one particular girl? No; it comes about by chance--by the drifting force of circumstances. Not one man in ten thousand, when he thinks of marriage, waits for the ideal wife--for the woman who makes capture of his soul or even of his senses. Men marry without passion. Most of us have a very small circle for choice; the hazard of everyday life throws us into contact with this girl or that, and presently we begin to feel either that we have compromised ourselves, or that we might as well save trouble and settle down as soon as possible, and the girl at hand will do as well as another. More often than not it is the girl who decides for us. In more than half the marriages it's the woman who has practically proposed. She puts herself in a man's way. With her it rests almost entirely whether a man shall think of her as a possible wife or not. She has endless ways of putting herself forward without seeming to do so. As often as not, it's mere passivity that effects the end. She has only to remain seated instead of moving away; to listen with a smile instead of looking bored; to be at home instead of being out,--and she is making love to a man. In a Palace of Truth how many husbands would have to confess that it decidedly surprised them when they found themselves engaged to be married? The will comes into play only for a moment or two now and then. Of course it is made to seem responsible, and in a sense it _is_ responsible, but, in the vast majority of cases, purely as an animal instinct, confirming the suggestion of circumstances.'

zondag 9 oktober 2011

Lang over kort (3)



Nog even over Margriet de Moor.


Zij komt uit Noordwijk, alwaar zij in 1941 is geboren.

Op het conservatorium studeerde zij piano en solozang, elders kunstgeschiedenis en archeologie, maar zij heeft zich ontpopt als auteur van romans en korte verhalen. Haar oude liefde is zij overigens trouw gebleven: met haar gedegen kennis van de muziek weet zij in veel van haar werk op intrigerende wijze te spelen.


Een beetje jammer vind ik dat zij, kennelijk zonder het te beseffen, soms slecht schrijft. Wat bijvoorbeeld te denken van een monstrum als (in het overigens knappe 'Variations pathétiques'): 'Dan kon het gebeuren dat ze 's nachts in bed -- verzonken in herinneringen en dromen, cirkelend rond een man die ze nog nooit had gezien maar die na een onmerkbaar procédé toch al grotendeels bestond uit haar lotgevallen, uit wat vaststond, wat plechtig besloten en ondertekend was, uit de verstrooide vrouw Marja -- ineens tot zichzelf kwam, de waarschijnlijkheid vermoedend dat ze geschift was, krankzinnig eigenlijk -- hoe noodzakelijk was het om haar voeten weer eens even op de grond te kunnen zetten -- en dus achtte zij het raadzaam om dit getalenteerde kind zo nu en dan een les tussendoor te geven.'


Ik schat zo dat, Cees Nooteboom uitgezonderd, zij de meest in het Duits vertaalde Nederlandse auteur is. En het is een vooraanstaande Duitse recensent die haar het hardst heeft aangepakt. Zij hebben elkaar eens ontmoet -- op een boekenbeurs, meen ik me te herinneren -- en bij die gelegenheid heeft zij hem gevraagd wat hij toch tegen haar had. Hij antwoordde dat hij niet tegen haar als persoon maar tegen sommige aspecten van haar oeuvre van leer trok. Misschien had hij zich ook gestoord aan lelijk proza als bovenstaand citaat...

zaterdag 8 oktober 2011

Lang over kort (2)



Met Margiet de Moor ben ik nooit weg kunnen lopen. (Ja, lollig hoor! Nee, ook niet in overdrachtelijke zin.) Maar een van mijn zeer weinige aardige eigenschappen is dat ik gul ben met herkansingen. Toen ik dan ook in de boekenhoek van onze kringloopwinkel de kloeke bundel 'Verzamelde verhalen' van MdM zag staan, sloeg ik onmiddellijk, de kijkbuistronies met hun jobstijdingen over onze koopkracht voor niets tellend, en onvervaard toe.

Gewoonlijk prijs ik de dag niet vóór het avond is, maar in dit geval haast ik me te verkondigen dat ik, hoewel ik pas het eerste verhaal heb gelezen, geen spijt heb van mijn € 1,30. Het draagt de titel 'Variations pathétiques' en heeft als hoofdpersoon een pianolerares. Zij heeft twee teleurstellende relaties achter de rug en is nu verwikkeld in een verhouding met een agenda- en kalenderkarakter. Dan krijgt zij kattenbelletjes en mondelinge berichtjes van de vader van een leerling. Ze lijken zuiver zakelijk. Maar zijn ze dat wel? Bezit bijvoorbeeld de tip om op zekere avond klokke tien op Hilversum 4 naar Ravels 'Valses nobles et sentimentales' te luisteren, niet een dubbele bodem, betreft het hier niet een uitnodiging voor een amoureus rendez-vous? Haar fantasie slaat op hol, waartoe deze, zoals bekend, een handje heeft in hartsaangelegenheden. Uiteindelijk blijkt onze lerares zich falikant te hebben verkeken. Knap, pakkend verhaal.

Foto: Margriet de Moor is veel in het Duits vertaald. Haar romandebuut 'Eerst grijs dan wit dan blauw' uit 1991 is in Duitsland zelfs als luisterboek uitgegeven.

vrijdag 7 oktober 2011

Minder koopkracht voor iedereen





Een gure economische winter staat voor de deur. Ieders koopkracht krijgt een oplazer. Deze mevrouw, die letterlijk nu nog vooruitgaat, gaat er figuurlijk gesproken volgend jaar op achteruit. Zij went er zich nu reeds aan, door haar onderbroek en memmestiepel te vervangen door tatoeages en nokini. En in plaats van dat biertje zal zij zich in 2012 moeten laven met gemeentepils.

Lang over kort (1)



'Een rustig baasje zult u nooit worden,' zei mij eens een controlerend geneesheer. Schrandere kerel! Tot overmaat van ramp beoefende ik met hartstocht een vak dat bij uitstek aanzet tot jakkeren en jagen. Geen wonder dat ik er vóór mijn 'Drees' slechts zelden toe kwam mij eens lekker in een luie stoel te vermeien in een heuse roman. Mijn leeshonger stilde ik meestal met korte verhalen.

Daarvan prijkt dan ook een industriële hoeveelheid op mijn boekenplanken. Een greep in het wilde weg: alle 'short stories' (vier pillen) van William Somerset Maugham; alle veertien delen 'Novelle per un anno' van de Siciliaan Luigi Pirandello; alle 'racconti' van zijn eilandgenoot Giovanni Verga (foto); alle korte verhalen van J.M.A. Biesheuvel, Remco Campert, Belcampo, F.B. Hotz, W.F. Hermans; alle 'Erzählungen' van Heinrich Böll. En dan heb ik het nog niet eens over de tientallen bloemlezingen.

Geen vrouwen? Nou en of! Over hen in volgende afleveringen.

Ik heb die vele werken (nog) lang niet allemaal gelezen. Maar toch aardig wat. Hieraan hoop ik ook de komende weken een reeks blogs te wijden.

(wordt vervolgd)

donderdag 6 oktober 2011

Mag het een onsje minder zijn?



In ben in zoverre een typische Nederlander dat goede doelen zelden tevergeefs een beroep op mijn knip doen. Ik word wel eens boos op zo'n directeur van een charitatieve instelling die een salaris opstrijkt waarvan je er drie Balkenendes op kunt nahouden, maar uiteindelijk denk ik dan toch: vort maar!


De laatste tijd erger ik me lichtelijk aan het feit dat het stormloopt. Ziehier de goede doelen die zich de afgelopen acht dagen bij mij hebben gemeld, in de vorm van collectanten, bedelbrieven en spotjes op radio of televisie: Kinderpostzegels, Nierstichting, Dierentehuis Z., Dierenbescherming Z., Fonds Geestelijk Gehandicapten, Fonds Geestelijke Gezondheid, Slachtofferhulp, Trombosestichting.


Ik heb het dan nog niet over de kerk, waarin elke zondag de schaal wordt aangereikt voor de noden van de eigen parochie plus voor die van arme donders in Verwegistan. Bovendien steek ik bij elke kerkgang enkele kaarsen op voor godloze vriendinnen, in de hoop dat zij ondanks alles straks in het cherubijnen- en serafijnenkoor de eeuwige zaligheid deelachtig mogen worden.

Hella Haase is goed, maar...



Ben ik de enige wie het is opgevallen? Ik vond dat na het verscheiden van Hella Haasse de schijnwerpers van de publiciteit nogal snel uitfloepten. Dat was na het overlijden van Michael Jackson, Amy Winehouse, Harry Muskee en zelfs André Hazes wel anders.

Ook meende ik in de necrologieën onder de tegenwoordig verplichte stortvloed van overtreffende trappen een nogal zuinige ondertoon te beluisteren. In 'Trouw' merkte huiscriticus Rob Schouten niet zonder korzeligheid op dat Hella Haasse ‘tot vervelens toe’ was gekenschetst als de 'grand old lady' van de Nederlandse bellettrie.

Een en ander verbaast me eigenlijk niet. Ik vraag me af of het de recensenten plotseling duidelijk is geworden dat zij zich enkele decennia wat hebben overschreeuwd.

Mevrouw Haasse debuteerde in 1948 met de vertelling 'Oeroeg'. Dat is zonder meer een klein meesterwerk. Als zij alleen dat had geschreven, had zij voor eens en voor altijd een plaats in bloemlezingen en naslagwerken verdiend. Van het vele dat sindsdien uit haar pen is gevloeid, heb ik aardig wat gelezen, maar ik heb nooit iets aangetroffen dat het peil van 'Oeroeg' heeft gehaald. Dat geldt naar mijn smaak voor haar historische romans, voor 'Huurders en onderhuurders', voor 'Berichten van het Blauwe Huis', 'Cider voor arme mensen' en stellig ook voor het gekunsteld-gewrongen 'De meester van de neerdaling'.

'Heren van de thee' dan? Naar ik heb begrepen, zijn er 200.000 exemplaren van verkocht. Maar dat zegt mij niets; van 'Twee vrouwen' zijn er bijna 1 miljoen verspreid en toch is dat niet meer dan een roman voor keukenmeiden die hogerop willen. Ik ben zo vrij te vinden dat 'Heren van de thee' het niet kan halen bij 'Rubber' van Madelon Székely-Lulofs en al helemaal niet bij het Indische werk van Beb Vuyk en Maria Dermoût.

Men zal mij tegenwerpen: dat ligt aan u, dat ligt aan uw bril. Misschien. Toch ben ik geen onervaren lezer: ik buig mij over Proust in het Frans en heb alles van Musil gelezen, in het Duits. (Ik blijf het moeilijk hebben met 'Ulysses'; maar Joyce was dan ook gek; zei Evelyn Waugh.)

Het heengaan van Hella Haasse is voor mij aanleiding geweest een van haar boeken dat ik al jaren op de plank had liggen, maar waaraan ik nog nooit was toegekomen, ter hand te nemen: 'De ingewijden' uit 1957. En dit illustreert getrouw mijn al lange tijd gevestigde indruk van haar werk: Hella Haasse is altijd goed.; maar goed in de zin van degelijk. Het is allemaal knap bedacht. Keurig-netjes, verzorgd opgeschreven. Zorgvuldig gedocumenteerd (reken maar dat elke braamstruik waarmee zij de ruïne van een Griekse tempel stoffeert, er werkelijk staat of althans heeft gestaan.) Allemaal zeer prijzenswaardig en een voorbeeld voor menig hedendaags romancier (m/v).

Maar ik blijf het betreuren dat het maar niet wil vonken, vlammen, schitteren, gloeien. Vooral mis ik node de noten van fijne ironie die zo bekwaam worden aangetokkeld door Britse schrijvers (en schrijfsters!)

Ik weet niet of ik 'De ingewijden' uitlees...

dinsdag 20 september 2011

'Theirs is the Glory'



67 jaar geleden woedden tussen de Belgische grens en de noordelijke Rijnoever zeer felle gevechten, die de geschiedenis zijn ingegaan als de Slag om Arnhem. Ik herinner me het begin, op zondag 17 september, nog heel goed: omhoog kijkend over de boerderij van Van der Heijden zag ik een zwerm parachutes neerdalen. Later begreep ik dat dit Amerikanen waren die ten noorden van Eindhoven waren afgeworpen om als een van de springplanken voor het XXXe Britse legercorps te dienen.

Het plan voor 'Market-Garden', zoals de codenaam voor de operatie luidde, kwam uit de koker van veldmaarschalk Bernard Montgomery. Het was gedurfd, het was zelfs briljant, op papier; het had maar één schaduwzijde: het kon niet slagen. Er zijn wel een stuk of tien oorzaken voor het debacle op te sommen, maar ik houd erop dat de belangrijkste even oud is als de geschiedenis van de oorlogvoering: onderschatting van de vijand. Onder de Britten ging het verhaal dat Nederland nog slechts werd verdedigd door Duitse 'oren- en maagbataillons', te weten: kneusjes die leden aan een maagzweer of otitis. Het tegendeel bleek het geval. Ik hoorde ooit een Engelse generaal op de buis over de Duitse officieren zeggen: 'Het waren eersteklas vakmensen; bij hen vergeleken waren wij slechts een hoop 'bloody' amateurs.'

Menigeen zal 'A Bridge too Far', het epos van Richard Attenborough, hebben gezien. Ik ben er niet weg van, vind het te episodisch. Veel indrukwekkender vind ik 'Theirs is the Glory', een jaar na de oorlog in het verwoeste Oosterbeek gedraaid door de uit Ulster afkomstige Brian Desmond Hurst, een leerling van de grote John Ford. Aan deze film (zwart-wit, duur 82 minuten) komen geen beroepsacteurs te pas; alle rollen worden gspeeld door militairen die twee jaar eerder bij Arnhem hadden gevochten, en door Nederlandse burgers.

'Theirs is the Glory' kan gratis -- en legaal -- worden nedergeladen via http://www.archive.org/details/TheirsIsTheGlory1946

maandag 19 september 2011

'Je vais faire mon DSK'



Het schijnt wel vast te staan dat Dominique Strauss-Kahn hem niet met pissen verslijt. Hij heeft hem, zoals een andere mannenspreekwijze wil, los in de gulp hangen.


Tijdens zijn openbare biecht, gisteravond, op de Franse buis heeft DSK, zoals hij thans alom in Frankrijk wordt genoemd, niet de indruk gewekt dat hij door berouw wordt verteerd en bezield is met het vaste voornemen niet meer te zondigen. Nu ja, hij is een kerel, hij mag jegens vrouwen graag 'avances' maken, 'propos galants' uiten (wil zeggen: ongewenste intimiteiten in woord en daad.)


Vanochtend hoorde ik op een Franse radiozender dat 'DSK' al is ingeburgerd als zelfstandig naamwoord. Voorbeeld: 'Je vais faire mon DSK à la voisine' (Ik ga de buuv even opvrijen.)


Guido Gezelle schreef het al: 'De taal is gansch het volk.'

zaterdag 17 september 2011

En dergelijke dommeriken zitten in de Kamer!



Mariko Peters van GroenLinks en Harry van Bommel van de Socialistische Partij. Deze leden van de Tweede Kamer willen het slavenpaneel van de Gouden Koets verwijderen, omdat het herinnert aan een zwarte bladzijde van onze geschiedenis. 'Heilige onnozelheid,' zei Jan Hus op de brandstapel. Geen wonder dat Nederlanders berucht zijn om hun gebrek aan historisch besef.


Poppetjes weg en je wordt niet meer met je neus op onze geschiedenis van meedogenlooze slavendrijvers gedrukt. Dat bedoelen genoemde politici weliswaar niet, zeggen zij, maar zo werkt het natuurlijk wel. Doodzwijgen... 'Ni vu ni connu'...


Er is ook in dezen niets nieuws onder de zon. Een Romeinse keizer die boos was op een voorganger, liet, zoals men heden ten dage in Rome nog kan zien, diens naam uit het marmer van een triomfboog beitelen. 'Deletio memoriae', verwijdering van een gedachtenis, heette zoiets. Tijdens de sovjet-dictatuur werden in ongenade gevallen bonzen beschouwd als nimmer hebbende bestaan; hun namen werden verwijderd uit allerlei geschriften, tot en met de geschiedenisboeken en de encyclopedieën. Lekker gezelschap dus, Peters en Van Bommel!


Het gaat in hun geval weer eens om ordinaire aandachttrekkerij en goedkope scoringsdrift. Maar dat is wel het laatste waarop in deze kommervolle tijden de kiezers zitten te wachten.

woensdag 14 september 2011

Herdenken in de USA: voortaan ook 9/13



In de Verenigde Staten van Noord-Amerika leven thans 46 miljoen mensen onder de armoedegrens. Dat is ruim 15 procent van de bevolking. Nog nooit is het zo bar en boos geweest.


En de USA maar alom sheriff spelen. En de zwartjes, de gelen en de snorrenmannen haar idee van democratie door de strot stampen.


De armoedestatistieken kwamen gisteren naar buiten, op 13 september dus. Een ideetje: misschien kan de USA voortaan ook 'nine/thirteen' herdenken.

donderdag 8 september 2011

Opstelten slaat de spijker op de kop



Volgens minister Opstelten is een van de redenen waarom er maar niet meer blauw op straat komt (afgezien dan van dikkere agenten; zeg ik, niet hij), dat de politiekorpsen te strenge toelatingscriteria hanteren.


Hij heeft volkomen gelijk. Zo is onlangs bij korps X. deze alleszins geschikte kandidate niet door de selectie gekomen. En zij had er zich nog wel op gekleed...

zondag 7 augustus 2011

Enkele aantrekkelijke dames...




..., onder wie mijn onvermoeibare vriendin Fukje Fluitinga (foto), terug van lang weggeweest, is het opgevallen dat deze website al geruime tijd haar naam geen eer aandoet, met andere woorden: weinig nuttigs met aangenaams vermengt. Bedoelde schoonheden missen (het zijn hun woorden, niet de mijne) de vertrouwde boert en jokkernij, de vlijmscherpe commentaren op de politieke winkel van sinkel, de puntige letterkundige kritieken, de kortswijl en nog zo een handjevol artikelen.


Ben ik uitgedacht, uitgepraat? Is mijn pen stomp geworden en kan ik mijn pennenmesje niet meer vinden? Geenszins. De oorzaak is banaal: ik ben al enkele weken in de lappenmand met een pijnlijke artritis van het SI-gewricht en moet pijnstillers slikken waarvan ik zo duf word als een kamerlid van D66.


Despereert niet! Ik kom wel weer boven Jan. Wie hoor ik daar grinniken: 'Ook boven Fukje?' Schaamt u zich! Van dergelijke wufte praat zijn wij hier niet gediend, hoort u dat? En wilt u er even rekening mee houden dat ik mij van mijn lijfarts niet mag opwinden?


Hopelijk tot binnenkort dus, mijne dierbaren.

zondag 10 juli 2011

Elizabeth Robins: wat een vrouw!

In mijn vorig blogje noemde ik langs de neus weg Elizabeth Robins. Vriendinnen en vrienden van het hertenkamp, wat een vrouw was dat!

Haar jeugd in Kentucky (zij zag het levenslicht in 1862 in Louisville) verliep problematisch: haar vader zag geen andere oplossing voor zijn financiële sores dan zijn gezin in de steek te laten, haar moeder belandde in het gekkenhuis, het kroost werd verdeeld over familieleden, Elizabeth werd opgevoed door een oma.
Haar vader had altijd gehoopt dat deze dochter, met haar goed stel hersens, medicijnen zou gaan studeren. Maar met haar 18 liep zij van huis weg om actrice te worden. Zij had succes op de planken, haar man, vakbroeder, met wie zij vier jaar was getrouwd, niet en omdat hij het, naar hij schreef, niet kon verkroppen dat hij in haar schaduw moest staan, pleegde hij zelfmoord. (Zij is nooit hertrouwd en heeft naar alle waarschijnlijkheid ook nooit meer een intieme relatie gehad).
In 1888 vertrok Elizabeth naar Engeland; waar zij de rest van haar leven zou blijven wonen. In Londen raakte zij in de ban van de Noorse schrijver Henrik Ibsen (1828-1906) en zijn baanbrekende, voor die tijd danig schokkende toneelstukken. Met haar hoofdrollen in zijn werken oogstte zij daverende successen; men noemde haar wel 'Ibsens hogepriesteres'. Zij gold ook als een ware schoonheid, tal van mannen lagen aan haar voeten. Onder haar vrienden kon zij beroemde schrijvers rekenen als George Bernard Shaw, Henry James, Oscar Wilde en de latere Poet Laureate John Masefield, die hopeloos verliefd op haar was.
Op haar 40e trok zij zich terug uit de wereld van pruik en schmink; voortaan zou zij haar aanzienlijke talenten -- zij was ook een meeslepend spreekster en beschikte over een welversneden pen -- wijden aan de vrouwenbeweging. Zij schreef romans en toneelstukken en verwierf zich verder verdiensten door talloze, vaak onbekende geschriften over de emancipatie van de vrouw te verzamelen en te doen uitgeven.
In 1900 bereikte haar de mare dat haar lievelingsbroer Raymond als goudzoeker in Alaska werd vermist. Doodziek? Verdwaald? Vermoord? Onmiddellijk rustte zij een eenvrouwsexpeditie naar Yukon uit en, jawel, zij wist hem op te sporen. De winter bracht zij met hem aldaar door, belaagd door de ruige natuur en de nodige outlaws. Zij liep er tyfus op, maar zij moet wel een ijzeren gesteld hebben gehad, want zij is bijna 90 jaar geworden.
Romans van haar alsook enkele boeken over haar belevenissen in Alaska zijn te vinden op het internet. Ik heb vroeger haar boek The Convert gelezen, dat weliswaar een beetje vieux jeu aandoet, maar waaraan ik eerlijk gezegd meer plezier heb beleefd dan aan Doris Lessings Notebook.

vrijdag 8 juli 2011

Afgeknapt op: 'The Golden Notebook'





Een paar weken geleden ben ik begonnen aan The Golden Notebook van Doris Lessing, vol goede moed, want, zoals bekend, lees ik graag boeken van vrouwen en de schrijfster geniet terecht wereldfaam (in 2007 werd zij onderscheiden met de Nobelprijs).
De roman, verschenen in 1962, is alom door vrouwen verslonden: hier klonk nu eens een schetterende, niet te verwaarlozen klaroenstoot voor het feminisme. Maar dat is helemaal niet het geval. Zegt de auteur zelf. Als Doris Lessing iets voor de vrouwenbeweging heeft betekend, dan -- naar mijn mening -- geenszins uit de voor- maar uit de achterhoede en wel de verre. Romancières als de Britse Beatrice Harraden (1864-1936; vrijwel niemand leest haar nog) en de Amerikaanse Elizabeth Robins (1862-1952; niemand leest haar nog, behalve dan een oude baas in het centrum des lands) hebben zich op dit terrein heel wat meer verdiensten verworven.
Maar wat er ook van zij, ik ben rond bladzijde 160 op The Golden Notebook afgeknapt: oninteressante jongelui, burgers en militairen, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in een Britse kolonie oninteressante bomen opzetten over de communistische partij, over de partijlijn, over Stalin -- Voltaire zei: 'Alle genres zijn goed, behalve het saaie.'
Het pakkends vond ik nog de passages over de kunst van het romanschrijven in het lange voorwoord. Dat overigens vrij rommelig is. En waarin de schrijfster zich vergaloppeert door haar critici de oren te wassen; als recensenten het volgens jou niet hebben gesnapt, heb je het niet helder genoeg opgeschreven, zo eenvoudig is dat. Behoudens in het geval van feitelijke onjuistheden heeft een recensent in beginsel altijd gelijk; het is zijn voorrecht een boek goed of slecht te vinden. Als auteur doe je er verstandig aan je van kritiek niets aan te trekken; om een vermaarde uitspraak van Menno ter Braak te parafraseren: "De betere boeken komen er toch.'

donderdag 7 juli 2011

Virginia Woolf: zij kon het


De monologue intérieur is een verteltechniek die aan het einde van de 19e eeuw in Frankrijk is ontstaan, maar merkwaardigerwijze vooral in de Engelse romankunst opgeld heeft gedaan (James Joyce met zijn Ulysses!); bekender is dan ook de term stream of consciousness geworden.

Hij behelst een op het eerste gezicht min of meer onsamenhangende vloed waarin gedachten, gevoelens en stemmingen van een of meer personen worden beschreven. Een ander kenmerk is dat er weinig of niets belangrijks gebeurt of dat belangwekkende feiten als het ware langs de neus weg worden aangeduid.

Ik heb de monologue intérieur altijd een tweesnijdend zwaard gevonden: auteurs die hem beheersen, brengen iets boeiends of zelfs geniaals tot stand, bij de anderen begint de lezer aan zijn verstandelijke vermogens te twijfelen of verveelt zich zo hevig dat hij lust gevoelt naar de fles te grijpen.

Iemand die het onder de knie had, was Virginia Woolf (1882-1941). Het bekendste voorbeeld is wel haar roman Mrs Dalloway uit 1925. Daaraan heb ik al eens een blogje gewijd. De afgelopen dagen heb ik, met aanzienlijk plezier, het twee jaar later verschenen To the Lighthouse gelezen.

Hier een voorbeeld van haar kunnen:

... but for all that she thought, watching it with fascination, hypnotised, as if it were stroking with its silver fingers some sealed vessel in her brain whose bursting would flood her with delight, she had known happiness, exquisite happiness, intense happiness, and it silvered the rough waves a little more brightly, as daylight faded, and the blue went out of the sea and it rolled in waves of pure lemon which curved and swelled and broke upon the beach and the ecstasy burst in her eyes and waves of pure delight raced over the floor of her mind and she felt, It is enough! It is enough!

dinsdag 5 juli 2011

Zoek het maar uit, Pamela!



De geschiedwetenschap, aldus de grote historicus Leopold von Ranke, leert ons 'wie es gewesen'. Ik voeg eraan toe: en de goede schrijfsters en schrijvers van romans vertellen ons 'wie es erlebt geworden'.


Neem de uit 1740 daterende vermaarde brievenroman 'Pamela or Virtue Rewarded' van Samual Richardson. (Hij leefde van 1689 tot 1761.) Lady B. is overleden en haar zoon ziet de kans schoon om achter haar beeldschoon kamermeisje Pamela Andrews, 15 lentes jong, aan te zitten; hij kust haar op haar mond en grijpt haar bij haar borsten. Zij is hiervan volstrekt niet gediend en, daar zij niet alleen kuis maar ook snugger is, geeft zij geen fluit om zijn verzekering dat hij slechts het eerzaamste met haar voor heeft; zij denkt dat zijn enige opzet is van bil te gaan; waarna zij natuurlijk op straat wordt getrapt en verder als snol door het leven kan.


Met hangen en wurgen krijgt Pamela toestemming haar dienst te verlaten en terug te keren naar haar even brave als arme ouders. Maar door een list van B. en de veilheid van een koetsier valt zij in handen van een lelijk, goor en laaghartig wijf, dat naar het pijpen van de jonge edelman danst en haar bewaakt als een cerberus.


Pamela, ook niet mis, weet stiekem te corresponderen met kapelaan Williams van de parochie en roept zijn hulp in. De geestelijke richt zich tot een schaap van zijn kudde, Lady Jones, en informeert of zij het belaagde kamermeisje niet onder haar hoede wil nemen. De edelvrouwe is begaan met Pamela's lot, beweert zij, doch geeft niet thuis: zij wil geen vijanden maken. Een andere parochiaan, Lady Darnford, is wel bereid te helpen, doch wil eerst haar man, Sir Simon, polsen. (Richardson schrijft fijntjes dat deze heer niet opvalt door buitengewone deugdzaamheid.)


Tot zijn vrouw zegt Sir Simon: 'Ach, wat is hier anders aan de hand dan dat onze buurman verkikkerd is op het kamermeisje van zijn moeder? Als hij zich met haar inlaat, zal zij niets tekort komen, ik voorzie niet dat zij veel schade zal oplopen. Hij berokkent in ieder geval op deze manier geen kwaad aan een g e z i n.' En tot de kapelaan: 'Ik vind, meneer Williams, dat u zich wel als laatste met deze zaak zou moeten bemoeien, tegen uw vriend en beschermheer.' (De parochie ligt op het landgoed van B., die het recht heeft de zielenherders te benoemen.)


Ten einde raad neemt de kapelaan zijn superieur, pastoor Peters, in de arm. Deze verdenkt hem ervan dat het hem alleen te doen is bij Pamela een wit voetje te halen. Hij houdt hem bovendien voor dat hij jong is en niet weet waar Abraham de mosterd haalt. Zeker, wat zich hier voordoet, verdient afkeuring, maar als zij tweeën zich zouden aangorden om de mensheid op dit gebied terug te brengen van de dwalingen haars weegs, hadden zij dagwerk. Het betrof hier bovendien een aangelegenheid die zo alledaags en wijdverbreid was dat een paar priesters er niets tegen kunnen doen. De pastoor verdedigt tot besluit zijn afzijdigheid met de verwijzing naar het gedrag van enkele bisschoppen jegens leden van het konigshuis.


Ja, zo was destijds je situatie als jonge vrouw in een ondergeschikte positie. In hedendaagse termen: Pamela, zoek het maar uit!


(Afbeelding: Squire B. heeft een brief van Pamela aan haar ouders onderschept.)

zaterdag 2 juli 2011

Rijbewijs volgens Stenen Tafelen




'Het lijken wel de Stenen Tafelen met de Tien Geboden,' zei ik.


Ik had het over het door de gemeente geïnspireerde aanplakbiljet in de cabine van de man die mijn tronie moest vastleggen voor mijn nieuwe rijbewijs. 'Ach meneer,' zei de fotograaf, 'ik doe dat aan de lopende band en ik weet onderhand op mijn duimpje wat beslist moet en wat beslist niet mag.' Hij zei niets te veel; zo vielen hem, anders dan mij, meteen twee condensatieplekjes achter mijn brillenglazen op en die verwijderde hij met behulp van een computer op meesterlijke wijze. Kassa.


Nieuw rijbewijs dus. Eerst naar het gemeentekantoor voor een 'Eigen verklaring'; ik was er vroeg bij en een automaat spuugde voor mij volgnummertje 3 uit. Kassa.


Formulier ingevuld en met hetzelve naar een dokter. Alles goed, behalve de ogentest; ik droeg namelijk, nadat mijn goede bril bij een struikelpartij was gesneuveld, een oud exemplaar, voor buitenshuis. 'Wilt u even de onderste regel oplezen,' verzocht de piskijker, terwijl hij een karton met tekst op een meter of 7 afstand omhooghield. Ik: 'Als ik twee maal met mijn fietsbel bel.' Hij: 'Ja, ik weet het nu wel; over een week terugkomen met uw goede bril.' Kassa.


Tweede ogentest met goed gevolg doorstaan. Kassa? 'Nee, u bent al geweest.'


'Eigen verklaring' opgestuurd naar het Centraal Bureau Rijbewijzen en, wonder boven wonder, ondanks alle geëmmer over onduldbare drukte ontvang ik al na een paar dagen bericht dat ik mij tot de gemeente kan wenden.


Ten gemeentekantore werkt de nummertjesautomaat niet. Ik moet naar de balie. Aan het loket overhandig ik een pasfoto, in de veronderstelling dat hiermee de kous af is. Maar niet heus: een apparaatje maakt een afdruk van al mijn tien vingers. (Adjudant Grijpstra: 'Cardozo, breng deze onderwereldfiguur even naar de Technische Recherche.') Kassa.


Vijf dagen later kan ik mijn rijbewijs gaan afhalen. De nummertjesautomaat is nog steeds kapot. (Zou burgemeester Koos Janssen er ook vrede mee hebben dat de waterspoeling van zijn plee het al bijna een week laat afweten? Maar ja, ik ben slechts een belastingplichtige inwoner.)


Het nieuwe rijbewijs is niet langer een linnen drieluikje maar een plastieken kaartje. Geen vingerafdruk te ontwaren. En wat ze met mijn foto hebben gedaan! Ik hoor het Brigitte Bardot al zeggen: 'Als ik had voorzien dat je er op latere leeftijd zo verlopen zou uitzien, zou ik nooit smoorverliefd op je zijn geworden.'


dinsdag 21 juni 2011

Bestaat hij echt niet?




De Volmaakte Man

Gestadig in het werk tot nut van ’t huisgezin,
En ievrig om zijn ambt met glorie te bekleeden;
Niet driftig, nooit geneigd tot wufte of dartle zeden;
Bezorgd voor zijn belang, maar wars van slecht gewin:

Aan ’t spel niet toegedaan, aan Bacchus vocht nog min;
Bedacht om zelfs met nut zijn speeltijd te besteden;
Geen laf bewonderaar van vreemde aanvalligheden;
Verliefd, en teederlijk, maar op zijne Echtvrindin!

Getrouw tot in den dood aan de eedle vriendschapsbanden;
Bereid om voor den staat zijn leven te verpanden;
Meedogend, heusch, oprecht, wijs, vriendlijk, zacht van geest.

De Man, met zoo veel deugd, met zoveel roem beschonken,
Die Man, zoo dubbel waard in Dichtlust mij te ontvonken,
Is, naar ik merken kan, nog nooit op aard geweest.

Juliana Cornelia de Lannoy (1738-1780)

(Met dank aan laurensjzcoster)

maandag 13 juni 2011

Stefan Zweig (2): een tante


Flink pakt Stefan Zweig uit, wanneer hij beschrijft hoe preutsheid het seksuele leven van de betere Oostenrijkse kringen ontwrichtte.Vooral vrouwen hadden daaronder te lijden. Vóór Freud kwam bij geen man het idee op dat een vrouw lustgevoelens kon kennen; openbaarde zich bij haar al iets in die trant, dan was zij door een man, een echte haan, even onder handen genomen.
Er heerste ook een dubbele moraal: menige voor keurig doorgaande heer kneep de kat in het donker. Maar geen fatsoenlijke vrouw zou het in haar hoofd halen haar benen over elkaar te slaan, want -- o, gruwel! -- onder de zoom van de japon zou wel eens een enkel zichtbaar kunnen worden. Dames die in herenzit paardreden, werden in de dorpen door woedende boeren voor slet uitgekreten en zelfs met steenworpen verjaagd.
Aan voorlichting werd niets gedaan. Hoogstens ontbood een vader de huisarts om de opgroeiende zoon des huizes in krasse bewoordingen het lot van lijders aan syfilis of een druiper te schilderen. Niet zelden werd een levenslustige dienstbode met alles erop en eraan in dienst genomen, in de hoop dat zij de jonge heren van hun overtollige cellen zou afhelpen; dat gaf natuurlijk geen pas, maar alles was beter dan dat zij met gonorrhoe thuiskwamen.
Doch een en ander hielp niet veel; Zweig kon zich kort voor zijn dood nauwelijks een jeugdvriend herinneren die niet iets had opgelopen of dienaangaande in zijn rats zat, die vertwijfeld naar geld zocht om zich stiekem te laten behandelen voor een venerische ziekte of alimentatie op te hoesten voor een kind dat hij bij een kelnerin had verwekt, die niet werd gechanteerd met het dreigement van een abortus of in een bordeel was beroofd van zijn knip.
Een tante van de schrijver zette haar ouderlijk huis in haar huwelijksnacht in rep en roer: zij was weggerend van de echtgenoot die men voor haar had uitgezocht, want hij had getracht haar te ontkleden. Voor niets ter wereld zou zij terugkeren naar dit monster, naar deze duivel.
(wordt vervolgd)

zondag 12 juni 2011

Stefan Zweig (1): twee hospita's



Ik heb de laatste maanden van geen boek zo genoten -- en ik ben gelukkig nog niet uitgenoten -- als van 'Die Welt von gestern', de autobiografie van de Oostenrijker Stefan Zweig (1881-1942; over zijn persoon hoop ik de komende weken stapje voor stapje te berichten).


Ik 1901 verraste hij op een goede morgen zijn ouders met de mededeling dat hij het komende semester aan de universiteit van Berlijn filosofie wilde gaan studeren. Zijn vader vond dat een goed idee; wat geenszins het geval zou zijn geweest, indien hij had geweten dat zoonlief helemaal niet van plan was zich academisch te gaan verdiepen. Zweig junior had een jaar eerder al voor zijn leeftijd indrukwekkende letterkundige lauweren geoogst en had voor in Berlijn 'interessante mensen' te leren kennen, liefst ook in de bohème. Hij verhult niet dat hij zich slechts twee maal op de Duitse alma mater heeft laten zien: om zich in te schrijven en om een presentielijst te tekenen.


Berlijn, de hoofdstad van het pas dertig jaar oude Duitse keizerrijk, deed Zweig nogal achterlijk aan. Een 'corso' was er eigenlijk niet. De vrouwen hadden geen benul van elegante kleding. De voorsteden waren slecht bereikbaar en een bezoek aan de mooie meren in de omgeving had het karakter van een expeditie.


En dan die Pruisische schrielheid! De koffie was niet te drinken, de bonen werden zorgvuldig afgeteld. Het frappantst vond Zweig nog het verschil tussen zijn Weense en zijn Berlijnse hospita's. De eerste was een gezellige babbelaarster, die weliswaar niet bijzonder proper werkte en het nodige vergat, maar zich beijverde om de 'junge Herr' het bestaan aangenaam te maken. Bij de Berlijnse kon je van de vloer eten, maar aan het einde van de maand overhandigde zij haar commensaal een in steil schrift gestelde factuur, die 20 penningen voor het verwijderen van een inktvlek op het tafelblad en 3 penningen voor het aannaaien van een knoop vermeldde.


(wordt vervolgd)

vrijdag 3 juni 2011

Goed voorbeeld doet goed volgen



Ons aller Wieneke schreef behartenswaardig woorden over fatsoen en de verdwijning van hetzelve in onze samenleving. Zij sloeg de spijker op de kop met haar vaststelling dat de redding moet komen van opvoeding en goed voorbeeld.

Ik was een tijdje geleden op bezoek bij een oud-collega, een BBG (broze, beverige grijsaard; afbeelding), een weduwnaar, huizend met zijn ongehuwde zoon van middelbare leeftijd. We dronken gezellig een hassebassie, zeer matig, en daaraan kan het dus niet liggen dat mijn gastheren op een gegeven moment een daverende ruzie kregen. Die liep zo hoog op dat de zoon de BBG bij de strot greep en hem door het huis sleurde. Gedienstig als ik ben opende ik de voordeur, in de veronderstelling dat de zoon de BBG op straat wilde flikkeren. Maar op de drempel aangeland, zei hij tot me: 'Hoeft niet. Zo is het genoeg. Verder heeft hij zijn ouwe heer ook niet gesleept.'

woensdag 1 juni 2011

Een revolver brandt los



Op 6 mei noemde ik in een blogje de Oostvlaamse schrijfster Virginie Loveling (1836-1923; r. op de foto, met haar zuster Rosalie) en haar uit 1911 daterende roman 'Een revolverschot'.

Ik heb hem de afgelopen dagen gelezen op mijn e-reader en om met de deur in huis te vallen: het is een boeiend boek -- je legt het node uit handen -- over twee zussen, de jongste een pronte meid met alles erop en eraan, de oudste niet direct moeders mooiste. Ze zijn smoorverliefd op dezelfde losbol, die wordt gekenmerkt door 'het rekkend galanterie-geweten der mannen'; de afloop is een bloedige tragedie.

Lovelings taal is zonder meer zeer bloemrijk. Nu ja, zo schreef men in die tijd. Ik begrijp de mensen niet die daarover struikelen; patina op een oud kunstvoorwerp heeft toch ook haar charme.

Een bijkomend voordeel vond ik dat ik mijn woordenschat kon uitbreiden met enkele sappige Vlaamse termen als: solfer-priemen (lucifers) en erwtenschuw (vogelverschrikker).

zondag 29 mei 2011

Met RAF-pet en kepi




Ik keuvel nog even gezellig door over mijn herhalingsoefeningen bij de Mobiele Colonnes.


Het was natuurlijk heel verstandig van onze volksvertegenwoordigers deze eenheden ter bestrijding van grote rampen in het leven te roepen. Minder verstandig was dat zij te weinig verstand van zaken hadden. Er bleek namelijk domweg te weinig kader voorhanden. Met het beroepskader zat het althans kwantitatief nog wel snor. Maar zoals altijd bij alle strijdkrachten in alle landen gebeurt: de commandanten die officieren moesten afstaan, zagen de kans schoon om brekebenen, kneusjes en hufters te lozen.


Het reservekader -- dat was een ander paar mouwen. Op het departement van Defensie zagen ambtenaren zich gedwongen in oude tot zeer oude kaartenbakken te graaien, met onthutsende gevolgen. Zo werd tegelijk met mij een hartspecialist van een jaar of 55 opgeroepen. Omdat wij geen parate 'hap' maar een onderdeel in opleiding waren, mochten wij om 18.00 uur naar huis en de arts, die in zijn ziekenhuis moeilijk gemist kon worden, profiteerde hiervan om daar avonddiensten te gaan draaien. Hij was de volgende ochtend doodmoe en viel dan ook prompt in slaap. Hij miste trouwens niet veel. Wat had hij aan lessen als: 'Wanneer is iemand dood?' 'Iemand is dood, indien: a. het hoofd van de romp is gescheiden; b. het klaarblijkelijk is.'


Een andere onmisbare, een veertiger, was een cargadoor, 's lands grootste specialist in het verschepen van maanzaad, een verraderlijk goedje voor vrachtvaarders; hij bracht de herhalingsoefeningen door vanuit de kazerne zijn bedrijf telefonisch te dirigeren.


Ik herinner me een andere veertiger, ene Van Keulen, indien ik het wel heb, die in mei 1940, toen Duitsland ons aanviel, in Australië vertoefde. Hij achtte het een dure plicht het vaderland te gaan verdedigen, bereikte met veel moeite Engeland en nam daar dienst bij de Royal Air Force.


En daar was dan de alleraardigste Zierfuss, een droogkloot zoals je zelden tegenkomt. Hij lag in mei '40 als vaandrig in de Peel-Raam-Stelling, kreeg bevel met zijn peloton terug te vallen op het dorp Asten, onder de rook van Helmond, alwaar de Duitsers hem stonden op te wachten om hem te ontwapenen en krijgsgevangen te maken.


Wij moesten opkomen, in kamp Crailo te Laren, in uniform. Voor de jongeren onder ons vormde dat geen probleem, met dien verstande dat de een, zoals ik, zich in het blauw meldde, en mijn maat Henk Geurts, reserve-kornet van de Luchtafweer, regiment Kornwerderzand, in het khaki. De ouderen zorgden voor een in militaire kringen uniek tafereel: Van Keulen verscheen in burger met slechts een platte pet van de RAF en Zierfuss eveneens in burgerkloffie en een kepi met oranje kokarde.


Foto: Met deze motorspuiten was onze brandweercolonne uitgerust.

zaterdag 28 mei 2011

Kleren maken de conducteur



Nog even naar aanleiding van mijn vorig blogje.

Naar goed Nederlands gebruik hebben mijn maten en ik ons tijdens onze militaire diensttijd dag en nacht onledig gehouden met kankeren. Maar wat voor binken voelden wij ons, wij, alle twintig van onze klas, zonder één uitzondering, toen wij voor het eerst in het officiersuniform van de Koninklijke Luchtmacht onze respectieve vliegbases mochten verlaten.

Ik voor mij paradeerde over een perron van het NS-station Arnhem zo trots als een pauw. (Dit is een uitdrukking die slechts past in de mond van 'slappe burgers'; de kerel die zijn leven veil heeft voor koningin en vaderland, spreekt van 'zo trots als een hond met zeven lullen'). Tot een oud vrouwtje met movo's mij aanklampte: 'Conducteur, kunt u mij ook zeggen van welk perron de trein naar Nijmegen vertrekt?'

donderdag 26 mei 2011

Spuitgast Henk



Na een militaire dienst van op de dag af twee jaren zwaaide ik op 12 januari 1956 af als reserve-tweede luitenant van de Koninklijke Luchtmacht. De laatste maanden had ik ons dierbaar vaderland gediend op de vliegbasis Leeuwarden als commandant van de 'peuthap' (sectie Benzine, Olie en Smeermiddelen) en op de vliegbasis i.o. Ypenburg, als adjunct van kapitein Louis de la Bretonnière, voormalig jachtvlieger uit de Tweede Wereldoorlog.

Tijdens mijn diensttijd hadden de vertegenwoordigers van ons dierbaar volk in hun diepe wijsheid besloten dat er uit militairen bestaande Mobiele Colonnes moesten worden gevormd wier taak het zou zijn grote rampen te bestrijden. Daarom drie soorten eenheden: medische, technische (een mooie naam voor puinruimers) en brandweer. Omdat ik als reserve-luitenant geen mobilisatiebestemming had, werd ik een jaar na mijn afzwaaien op titel van herhalingsoefening opgetrommeld om in kamp Crailoo te Laren gedurende een maand te worden opgeleid tot brandweerofficier. Het jaar daarop kwam daar nog eens een maand bij. Zo'n opleiding kon natuurlijk niet anders dan rudimentair heten. Maar een paar beginselen werden ons ingescherpt: blus nimmer een vloeistofbrand met water. Misschien hadden de verantwoordelijke autoriteiten er verstandig aan gedaan deze spuitgast in Moerdijk in te zetten.