vrijdag 21 december 2007

Verslaggevers vroeger en nu

Lukas_1_3 Wie is Henk Kesler?

Henk Kesler is directeur van de KNVB.

Wat is de KNVB?

De KNVB is een gezelschap dat de belangen behartigt van het voetbal, een spel dat door de dichter, criticus, columnist en journalist (van 1920 t0t 1923 hoofdredacteur van de Nieuwe Arnhemse Courant) is gekenschetst als 'kinderachtig gerep achter de bal'. De baas van het beestenspul, Henk Kesler dus, heeft zich de woede van velen op de hals gehaald, doordat hij de dienders heeft uitgemaakt voor 'verwende kereltjes'; wegens hun actie voor meer euro's in het loonbuiltje zijn namelijk een paar potjes kinderachtig gerep achter de bal afgelast.

Wat is Trouw? Trouw is een uit het verzet tegen de nazi-bezetter voortgekomen landelijk dagblad van protestants-christelijke snit, dat vanochtend zijn reputatie te grabbel heeft gegooid, door te openen met een even geharnast als lijvig artikel over de 'schaamteloze kritiek van Kesler', die 'het voetbal boven de wet' zou plaatsen.

Waarom verlaagt de krant zich tot dit soort schandalen-, pardon: schandaaltjesjournalistiek?

De krant doet dit, omdat de redactie heeft begrepen dat wij aan het verworden zijn tot een volk van schier aan mobieltjes als Siamese tweelingen vastgegroeide leuteraars, die ook niets liever horen, zien en lezen dan geouwehoer.

Tweeduizend jaar geleden had je een verslaggever, ene Lukas, een Griek, die eigenlijk arts van zijn stiel was. Hij heeft een reportage geschreven die door talloze miljarden mensen is gelezen en die zo boeiend is dat zij nog altijd door miljarden wordt gelezen. Hij verhaalt daarin over herders die, 's nachts onder de blote hemel de wacht houdend bij hun kudde, van een engel het nieuws hoorden dat hun een redder was geboren, een baby, gewikkeld in doeken en liggend in een voederbak. Waarna de boodschapper gezelschap kreeg van een groep engelen en zij zongen: 'Ere aan God in den hoge en vrede op aarde aan de mensen van goede wil.'

zaterdag 15 december 2007

Nabrander over 'Vrouwen -- o, wat een edele schepselen!

Meredith_3_1 De reacties op mijn logje Vrouwen -- o, wat een edele schepselen! (klik) verdienen, zoals reeds aangekondigd, een nabrander.

Ik heb de passage in kwestie gekozen, omdat zij kenmerkend is voor George Meredith: zijn scherp psychologisch inzicht en zijn volstrekt unieke stijl of, zoals de beeldend kunstenaars wel zeggen, zijn eigen handschrift. Hij is wel afgeschilderd als duister en zelfs chaotisch. Dat lijkt me lelijk overdreven. Vaak moeilijk -- ja, dat wel. Je moet bij hem niet zelden zorgvuldig lezen. Maar dat vind ik eerder een pluspunt van formaat, want het verhoogt het genot. Wie geen moeite wil doen, kan nog altijd de tijd doodslaan met Heleen van Royen.

In de aangehaalde tekst beschrijft Meredith de eerste verliefdheid van een jongeman, Richard, en hij tuigt haar op, in een ware baaierd van woorden, met de attributen die wij allen kennen: zengende hartstocht, aan frenesie grenzende vertwijfeling, onredelijke eisen van soevereiniteit, van exclusiviteit en, ja, wreedheid; maar ook: adeldom.

Is Richard een dwingeland? Geenszins! De sterkste partij is zonder twijfel Lucy, het voorwerp van zijn passie. Met de vrouwelijke wapenen van tederheid, begrip, zachtmoedigheid en realisme brengt zij hem tot het inzicht dat zijn voorstellingen onwerkelijk en zijn verwijten huichelachtig zijn, met de slotsom dat hij als in een hymne uitroept: Oh what noble creatures women are!

Ik vind dat prachtig proza. Ik kan er geen doktersroman in zien en ik vind Lucy ook allesbehalve schaapachtig. (Ik moest denken aan Schopenhauers uitspraak: Der Mann erlangt die Reife seiner Vernunft und Geisteskräfte kaum vor dem acht und zwanzigsten Jahre; das Weib mit dem achtzehnten). Meredith werd zeer bewonderd door Doris Lessing, toch geen gering talent, Nobelprijs 2007.

Maar het zijn allemaal slechts meningen tegenover meningen. Iedereen beleeft het grote avontuur van het lezen op eigen wijze. Maar goed ook, want dat houdt de muziek in het leven.

vrijdag 7 december 2007

Het gewicht van een dameshandschoen

Balzac_1 Voor het hart bestaan er geen onbeduidende gebeurtenissen. Het hart maakt van alles iets groots. Het legt op de ene kant van de weegschaal de val van een veertien jaar oud keizerrijk en op de andere zijde de val van een dameshandschoen. En bijna altijd weegt de handschoen meer dan het keizerrijk.

Honoré de Balzac, die zijn pappenheimers kende, schreef dit in zijn roman La duchesse de Langeais. De auteur, één van de groten der wereldliteratuur, werd in 1799 geboren te Tours en overleed in 1850 in Parijs.

vrijdag 30 november 2007

'Vrouwen -- o, wat een edele schepselen!'

Meredith_2 There she was--not changed a bit!--looking lovelier than ever! And when she saw me, I knew in a minute that she must love me till death!--You don't know what it is yet, Rip!--Will you believe, it?--Though I was as sure she loved me and had been true as steel, as that I shall see her to-night, I spoke bitterly to her.
And she bore it meekly--she looked like a saint. I told her there was but one hope of life for me--she must prove she was true, and as I give up all, so must she. I don't know what I said. The thought of losing her made me mad. She tried to plead with me to wait--it was for my sake, I know. I pretended, like a miserable hypocrite, that she did not love me at all. I think I said shameful things. Oh what noble creatures women are! She hardly had strength to move. I took her to that place where you found us, Rip! she went down on her knees to me, I never dreamed of anything in life so lovely as she looked then. Her eyes were thrown up, bright with a crowd of tears--her dark brows bent together, like Pain and Beauty meeting in one; and her glorious golden hair swept off her shoulders as she hung forward to my hands.--Could I lose such a prize.--If anything could have persuaded me, would not that?--I thought of Dante's Madonna--Guido's Magdalen.
--Is there sin in it? I see none! And if there is, it's all mine! I swear she's spotless of a thought of sin. I see her very soul? Cease to love her? Who dares ask me? Cease to love her? Why, I live on her!--To see her little chin straining up from her throat, as she knelt to me!--there was one curl that fell across her throat...


(Uit: George Meredith, The Ordeal of Richard Feverel)

donderdag 22 november 2007

Schopenhauers stekelvarkens

SchopenhauerArthur Schopenhauer (geboren op 22 februari 1788 in Danzig, gestorven op 21 september 1860 in Frankfurt am Main) is één van de prominente wijsgeren, dat is bekend. Minder bekend is dat hij ook als een grootmeester van de Duitse taal geldt. (Zijn familie, kooplieden, had overigens haar wortels in Nederland. 'Mijn vader, Heinrich Floris, sprak nog heel goed Nederlands. Ik echter in het geheel niet,' schreef hij in 1857).

Schopenhauer heeft niet alleen filosofische maar ook bellettristische werken nagelaten. Hier is een parabel van zijn hand.

DE STEKELVARKENS

Een groep stekelvarkens schurkte op een koude winterdag lekker dicht aaneen om zich door elkaars warmte te beschutten tegen bevriezing. Zij voelden echter dra elkaars stekels, wat hen dan weer van elkaar verwijderde. Wanneer de behoefte aan warmte hen nu wederom samenbracht, herhaalde zich het tweede euvel, met het gevolg dat zij tussen beide aandoeningen heen en weer geslingerd werden, tot zij een optimale afstand van elkaar hadden gevonden, waar zij het 't best konden uithouden.

Zo drijft de maatschappelijke behoefte, ontsproten uit de leegte en de monotonie van het eigen innerlijk, de mensen tot elkaar; maar hun talrijke akelige eigenschappen en onuitstaanbare kwalijke kanten jagen hen weer uiteen. De optimale afstand, die zij uiteindelijk vinden en die samenleven mogelijk maakt, wordt gevormd door hoffelijkheid en goede manieren. Degenen die de bedoelde afstand niet respecteren, roept men in Engeland toe: keep your distance! Op deze wijze wordt de behoefte aan wederzijdse verwarming weliswaar slechts in onvolkomen mate bevredigd, maar worden de prikkels van de stekels niet gevoeld.

Wie echter veel eigen, inwendige warmte bezit, doet er goed aan de samenleving te mijden, teneinde geen overlast te berokkenen noch te moeten incasseren.

vrijdag 16 november 2007

Nabrander over Maarten 't Hart

T_hart_1Bertie en Hermieneke (zie hun reacties op mijn vorig logje) ken ik weliswaar niet persoonlijk, maar het lijken me echte lieverds. Ze zijn te aardig om mij wegens mijn stukje over Maarten 't Hart te beknorren en mij op hoge toon aan te raden op mijn tellen te passen. Hebt dank, meiden! Onder mijn bars uiterlijk -- een kerel met wie het kwaad kersen eten is -- verbergt zich namelijk een tedere inborst en er hoeft mij maar weinig kille tegenwind in het gelaat te slaan of ik moet in therapie. En dan zit ik daar, in een met functionele tinten beschilderd zaaltje, te pogen euritmisch mijn voetzolen in mijn kruis te leggen en een fluitje te snijden uit een antroposofische wilgentak.

Zowel Hermieneke als Bertie onthult mij dat Maarten 't Hart haar lievelingsschrijver is. De boodschap is duidelijk: ik moet het niet te bont maken. Nu, verre van mij die afschuwelijke gedachte! Ik heb De zaterdagvliegers zij het niet in één, dan toch in drie rukken uitgelezen. De fijne humor en de weldadige ironie gaan er bij mij in als Gods woord in een ouderling. Ik heb slechts willen betogen dat de onderhavige bundel (tot welk werk ik me heb beperkt) niet vrij is van een zekere Hollandse kneuterigheid en dat ik de brede zwaai van de kapitale zijnsvragen met het amechtig, getourmenteerd en voor mijn part vertwijfeld zoeken naar antwoorden mis. Er zijn wel aanzetten hiertoe te ontdekken, maar een royale behandeling hier en daar had de bundel op een hoger plan kunnen tillen.

Hermieneke heeft de indruk dat ik een hekel heb aan Simon Vestdijk. Dat is echt niet het geval. Ik heb welgeteld drieëntwintig werken van de man, waarvan ik verreweg de meeste -- romans, opstellen, verzamelingen korte verhalen -- ook heb gelezen en ik houd hem voor één van de beste Nederlandse auteurs. Maar ik blijf vinden dat hij er verkeerd aan deed vaak te schrijven bij wijze van arbeidstherapie, het niet kon opbrengen streng te schrappen en rijp en groen naar de uitgever stuurde.

Terug naar vriend Maarten. Bij Bertie is een aardige bijdrage over slotzinnen te lezen (klik) . Laat ik nu een bijzonder fraaie hebben gevonden in Het Muiderslot, één van de twaalf verhalen uit de genoemde bundel. Het gaat over een muskusrattenvanger die elke dag wacht op het voorbijkomen van een afgeleefd mannetje dat niemand kwaad doet en waarmee geen wijfje nog wil paren: 'Nee, ik kan en wil hem niet vangen, ik kom hier elke avond om te zien of hij nog leeft en elke avond gaat er even een schok van vreugde door me heen als ik zie dat hij er nog is -- dan denk ik: het kan er toch nooit zo slecht met de wereld voorstaan als de meerkoeten nog uitwijken voor een oude, eenzame man en als die man dan nog een plekje weet te vinden waar hij kan overnachten.'

donderdag 15 november 2007

Maarten 't Hart: ouderlingen en poldersloten

T_hartHet was al twee lustra of daaromtrent geleden dat ik iets van Maarten 't Hart had gelezen en dus greep ik schielijk toe, toen ik in de boekenhoek van onze kringloopwinkel zijn tweede verhalenbundel, De zaterdagvliegers, zag staan.

Wekt J.J. Voskuil bij mij de indruk dat het universum bestaat uit plakband, potloodslijpers en paperclipsen, de wereld van 't Hart is, althans in het onderhavige boek, huisbakken, soms zelfs binnenhuisbakken, afgebakend als zij is door het dak van de rioolbemaling en de duiker in een poldersloot. (Die andere Maarten, de aanzienlijk minder begaafde Biesheuvel, heeft er ook een handje van. Misschien hebben we hier eindelijk een karakteristiek van de Nederlandse identiteit bij de kop). Wat verderop wordt geloofd en gehoopt, bemind en gehaat, gedacht en gezegd, door denkers en doeners, door zangers en zeikerds, door burgers, boeren en buitenlui, komt niet binnen 't Harts vizier.

Maar binnen zijn beperking weet hij pakkende verhalen te leveren. Niet steeds overigens; Onder de witte knop bijvoorbeeld, dat volgens de verantwoording achterin sinds zijn publicatie in Tirade van februari 1980 'voor deze uitgave ingrijpend bewerkt en ingekort' is, blijft een niemendalletje.

Schrijven kan 't Hart! Lees bijvoorbeeld deze passage uit het laatste verhaal, De zaterdagvliegers: 'Slechts Clazien was overdag twee- à driemaal te zien. Haar gedrongen gestalte zag eruit als een rechtopstaande veilingkist; op haar kubusvormig hoofdje stond een zwart plat hoedje dat mij altijd deed denken aan de omgekeerde asla van een potkachel, en daaronder leken haar ogen net twee ivoorwitte dobbelstenen waarmee men één had gegooid. Onder de zwarte stippen van haar pupillen zette haar mond onverbiddellijk een rechte streep.'

Ik voor mij vind 't Hart op zijn best, wanneer hij put uit zijn gereformeerd verleden, met zijn gewijde schrijvers, zijn dominees, zijn ouderlingen en zijn gemeenteleden, van wie ook de laatsten zich uiten in de tale Kanaäns. In het meesterlijke Een nachtgezicht, zonder meer mijn favoriet, voert hij een grijzende kerkganger op, wiens vrouw hem slechts twee keer heeft toegestaan met haar van de zwengel te aan. De man zoekt compensatie in een hobby als pottenbakker en vertrouwt een toevallige gesprekspartner toe: " 'Ik heb me toegelegd op het vrouwelijk naakt, omdat het Hooglied dat prijst als de meest onbedorven schat op aarde, maar ik heb het toch netjes gehouden.'
'En dit dan?' vroeg ik, wijzend naar een beeldje van een vrouw die haar handen voor haar schaamstreek hield, maar waarvan de borsten wel te zien waren.
'Dat mag,' zei hij, 'de profeet zegt juist: gij zult onrein houden het bedeksel en overtreksel van uw beelden en gij zult ze wegwerpen als een maanstondig kleed en tot elk daarvan zeggen: henen uit'."

zondag 11 november 2007

Wat een blij gevoel!

Paradijs

Het paradijs, zo heet dit schilderij van de Brabantse kunstenaar Jan Breughel de Oude en, dierbare gasten, wat krijg ik hier een blij gevoel van!

Het werk, dat dateert van omstreeks 1615 en op een koperen plaat van 45 x 59 cm is geschilderd in olieverf, hangt in het Städelsches Kunstinstitut in Frankfurt am Main.

Ik kan er letterlijk uren naar kijken. Jij ook?

donderdag 8 november 2007

Nieuwe staatsvorm

dinsdag 6 november 2007

Couperus: zijn burijn en zijn toontje

AKO-Literatuurprijs of niet, ik laat mij na twee teleurstellende Couperus_2
ervaringen door geen zeven paarden meer naar A.F.Th. van der Heijden slepen. In plaats van hem heb ik Louis Couperus weer ter hand genomen.

Deze of gene zal het zijn opgevallen dat ik mij regelmatig heb opgewonden over het vonnis 'Tegenwoordig niet meer te lezen' dat hedendaagse recensenten geredelijk over schrijvers van vroeger vellen. Waarbij ik wel degelijk heb gesteld dat bellettrie van een halve, een hele, anderhalve eeuw geleden van de lezeres en lezer anno 2007 een aanzienlijke geestelijke soepelheid kan vergen -- een hersengymnastiek overigens die heel heilzaam kan werken.

Couperus bijvoorbeeld (hij leefde van 1863 tot 1923) vond, evenals anderen in zijn tijd, dat hij voor romans en novellen een bepaald, als letterkundig beschouwd toontje moest aanslaan.

In Het heilige weten, het vierde en laatste deel van zijn meesterlijke romancyclus De boeken der kleine zielen, staat de volgende beschrijving van de ziekelijke Marietje van Saetsema. De passage is kenmerkend voor de auteur: men vindt er zowel zijn fijn ciselerende, op de burijn van een etser lijkende pen als dat aparte stijltje -- dat inderdaad enige gewenning vraagt.

'In het grauwe licht van het kleine kamertje rees het meisje op. Zij was lang en bleek en zij scheen plots omhoog in het grauwe licht te bloeien als een lelie van treurigheid, het witte hoofd geknakt aan de hals, een beetje schuin. Het heel licht blonde haar viel vlak om de slapen, en was zwaar en haar enig mooi, zoals het zich wrong tot een zware knoop, die zij laag droeg in de hals. In de beweging der lange armen, der lange magere handen was als een lome kwijning van anemie en de blouse droop plooiende neer om de borst, die zich niet rondde. Zes-en-twintig, leek zij jonger, was er in haar fletse ogen een onschuld aan alle passie, als een onmacht om ooit vrouw te worden, of de zinnen in haar verlelie-den met al stervingen in der stengelen buigingen.'

De foto toont Couperus op 54-jarige leeftijd.

donderdag 1 november 2007

Hillary for President?

maandag 29 oktober 2007

Ook de Batavische vrouw kloeg al over haar lot (1)

DrostOp 5 november 1834 overleed in zijn geboorteplaats Amsterdam aan de tering de theologiestudent en toekomstig dominee Aarnout Drost, eerst 24 jaar oud. Twee jaar voordien was zijn roman Hermingard van de Eikenterpen uitgekomen. Hoofdpersoon is de gelijknamige 'Batavische', edele en zedige maagd en gebiedster.

Wanneer zij is opgestaan van een lange ziekte, reikhalzend uitziend naar haar geliefde, de edele Siegbert, die op het slagveld doende is Romeinen de hersens in te slaan, en vooral naar de nobele grijsaard Caelestius, die haar in de schoot van het christendom komt opnemen, slaakt zij tot haar dienares, de edele Romeinse krijgsgevangene Marcella de volgende klacht:

'Maar thans, wat is het leven, wanneer gij akkerbouw en veeteelt uitzondert? -- Woeste afwisseling van krijg en visvangst, van weispel en teerlingworp, van onmatige gastmaalvreugde en bandelozen wijnnapstrijd? En nu het lot der vrouwen? -- den gemaal dienen, moeder worden, het weefgetouw en braadspit oppassen en -- sterven. Is dit onze bestemming, Marcella! zeg mij, is dit leven?'

Waarop de Romeinse: 'Niet uwe bestemming, niet uw leven! edele maagd,' antwoordde Marcella, de zielsgrootheid der jonkvrouw bewonderende, 'ook ik acht het een schoner en heerlijker levensdoel de ziel te beschaven en den kreits onzer kennis uit te breiden, dan gedachteloos aan de bedrijven des dagelijksen levens zijn geheel bestaan op te offeren.'

De oude Romeinen zeiden het al: Nil novi sub sole, niets nieuws onder de zon.

woensdag 24 oktober 2007

Een andere Richard, een andere Strauss (4 en slot)

Schuch

Der Rosenkavalier ging op 26 januari 1911 in première in het Königliches Opernhaus te Dresden. De belangrijkste solisten droegen namen die nu alleen muziekhistorici nog iets zullen zeggen, maar destijds eerste garnituur waren. Ook het Driemanschap -- dirigent, regisseur en decorbouwer -- waren van de bovenste plank, respectievelijk: Ernst von Schuch, Max Reinhardt en Alfred Roller.

De première was een daverend succes. Wekenlang reden speciale treinen uit de grote steden, zelfs vanuit Praag, naar Dresden. En weldra veroverde de opera de planken van andere steden in Duitsland en het buitenland, Wenen en Milaan om te beginnen.

Vóór Der Rosenkavalier had Strauss al naam gemaakt met twee andere opera's: Salome en Elektra. Maar die naam was in een van de zangwalhalla's, Wenen, niet onverdeeld vleiend. Een luidruchtige factie voerde een hetze tegen de componist met leuzen als: 'Raus mit Strauss aus dem Haus (dat sloeg op de Hofoper, de voorloper van de Staatsoper) en: 'Indien Richard, dan Wagner; indien Strauss, dan Johann.' Maar Der Rosenkavalier heeft het pleit te zijnen gunste beslecht.

De illustratie toont een schilderij uit 1912 van Robert Hermann Sterl: Ernst von Schuch dirigeert Der Rosenkavalier. Het hangt in de Alte Nationalgalerie te Berlijn.

maandag 22 oktober 2007

Een andere Richard, een andere Strauss (3)

Strauss



Eén van de charmes van Der Rosenkavalier is de virtusositeit waarmee Richard Strauss
het orkest hanteert. Dat valt ook degenen die met zijn idioom niet vertrouwd zijn, onherroepelijk op.

Het onbetwiste hoogtepunt van de opera wordt echter gevormd door de laatste 12 minuten: het terzet van de Marschallin, Octavian en Sophie, Hab' mir's gelobt, met zijn zinderende tutti van het orkest, en het daaruit voortvloeiende duet van de twee jonge gelieven, Ist ein Traum, kann nicht wirklich sein, met aan het slot de begeleiding van celesta en etherische staccati van de dwarsfluiten. Ik heb geleerd dat je zuinig moet zijn met overtreffende trappen, want anders riskeer je dat je al aan de nok zit, terwijl je nog verder moet klimmen, maar ik durf te zeggen dat deze scène behoort tot het mooiste dat ooit voor de stem geschreven is. De componist zelf vond het zijn beste operamuziek. Volgens testamentaire beschikking werd het uitgevoerd bij zijn begrafenis.

(slot volgt)

Foto: Richard Strauss werd op 11 juni 1864 geboren in München en overleed op 8 september 1949 in Garmisch-Partenkirchen.

zaterdag 20 oktober 2007

Een andere Richard, een andere Strauss (2)

Octavian_1Richard Strauss was een erudiet man, vertrouwd met de oude en moderne klassieken. Bovendien -- en dat gaat niet altijd samen, ook niet bij een Beier -- had hij gevoel voor humor. Hij was geen familie van de walsenkoningen Johann Strauss Vater, Johann Strauss Sohn en Eduard Strauss. Misschien om degenen die dat niet wensten te geloven, in het ootje te nemen, heeft hij voor Der Rosenkavalier een flink brok walsmuziek gecomponeerd en uitgerekend als begeleiding en herkenningsmelodie van de lompe, plompe beer op sokken baron Ochs auf Lerchenau. Bovendien heeft hij er een dubbele bodem in gelegd in de vorm van een anachronisme, want in de rococotijd waarin de opera speelt, bestond de wals nog niet; men danste toen op zijn voorloper de Ländler. (In latere jaren heeft Strauss uit de operapartituur enkele orkestsuites gepuurd, waarvan de heerlijk verende en wervelende Walzerfolge een belangrijk deel uitmaakt).

Voor wie zich heeft beperkt tot de klassieke opera met haar overzichtelijke afwisseling van recitatieven, aria's, ensembles en instrumentale nummers, is het met Der Rosenkavalier even wennen. Het werk (dat een kleine drieëneenhalf uur duurt) bestaat goeddeels uit Sprechgesang, een begrip dat wellicht het best omschreven kan worden als een melodieloos declameren-op-muziek. Aria's ontbreken trouwens geenszins. Maar ze zijn losser van makelij dan die van Mozart bijvoorbeeld (Strauss wilde overigens met zijn opera 'iets mozartiaans' schrijven), om nog te zwijgen over de barokaria's van Händel.

Overigens had Strauss ook hier een aardigheidje te bieden. Op het lever van de Marschallin, waar kunstenaars, handwerkslieden, neringdoenden, intriganten en adellijke bedelaarsters hun opwachting maken, verschijnt ook een Italiaanse tenor. Voor hem heeft de componist een aria in de stijl van het onvervalste Italiaanse klaroenstotenwerk geschreven. Hij bedoelde het als een pastiche, maar die is hem zo goed gelukt dat tal van lyrische tenoren, van Richard Tauber tot Plácido Domingo, het kabinetstukje op hun repertoire hebben genomen.

(wordt vervolgd)

Foto: De Franse mezzosopraan Sophie Koch als Octavian. Zij won in 1994 een eerste prijs op het vocalistenconcours van Den Bosch.

dinsdag 16 oktober 2007

Een andere Richard, een andere Strauss (1)

Rosenkavalier

De immer lezenswaardige Sara van het weblog Ditjes en datjes schreef jongstleden donderdag langs het neusje weg over haar liefde voor de opera. (Alhier) Nu kan men bij mij zoiets niet ongestraft doen. Ik meldde mij onmiddellijk met een verzoek om nadere gegevens. Sara gooide er nog dezelfde dag een heuse log tegenaan. Als operaliefhebber (en als stille -- doch ongelukkige -- aanbidder van Sara) kan ik het natuurlijk niet minder doen en heb ik mijn potloodje geslepen voor enkele beschouwingen. Waarmee ik tevens een nieuwe categorie ten doop houd; haar motto -- Nu stelt het puick van zoete keelen -- is, zoals iedereen weet, het eerste vers van de Rey van Amsterdamsche Maeghden uit de Gijsbreght.

Sara memoreert een bezoek aan de opera Die Frau ohne Schatten van Richard Strauss. Nu wil het toeval dat hij een lievelingscomponist van me is. Vooral met zijn theaterwerken dweep ik. Die Frau ohne Schatten (Fr-o-Sch -- kikker, dus -- grapte Strauss zelf) heb ik nooit gezien, wel herhaaldelijk op cd beluisterd. Ik stel trouwens zijn Rosenkavalier veel hoger; tot mijn laatste snik zal ik verrukt denken aan een opvoering in mijn Weense jaren, in de Staatsoper uiteraard.

De librettist was een geniale Oostenrijkse schrijver: Hugo von Hofmannsthal (dezelfde van Fr-o-Sch overigens). Hij heeft een kostelijk verhaal uit de tijd van keizerin Maria Theresia geschreven, in een sappig Oostenrijks Duits. Een rijpere vrouw, Feldmarschallin Fürstin Werdenberg, heeft een jonge minnaar, graaf Octavian Rofrano. Zij worden bij het liefdesspel gestoord door een neef van de Marschallin, baron Ochs auf Lerchenau, een lomperik zoals er weinig zijn. (Zijn naam draagt hij terecht; die zou in het Nederlands 'Os op de Leeuwerikenweide' luiden). Ochs komt mededelen dat hij zich gaat verloven met een prille maagd, die zojuist het nonnenpensionaat achter zich heeft gelaten: ene Sophie von Faninal. Hij heeft zijn keuze op haar laten vallen, ofschoon haar vader pas recentelijk in de adelstand is verheven. Maar Ochs moet zijn blazoen vergulden. Faninal is schatrijk; hij heeft namelijk die Lieferung für die Armee, die in den Niederlanden steht). Graaf Octavian wordt bereid gevonden Sophie het verlovingsgeschenk van Ochs te gaan overhandigen: een schrijn met een zilveren roos. Tussen de twee jongelui is het natuurlijk liefde op het eerste gezicht, Ochs, die graag de katjes in het donker knijpt, wordt in een smadelijke val gelokt en de Marschallin, beseffend dat de jeugd de toekomst heeft, trekt zich discreet terug.

Ook los van de muziek (waarover de volgende keer) is het libretto fijnzinnige lectuur. Tot de parels behoren stellig de monologen van de Marschallin. In de eerste mijmert zij hoe voor haar, vers uit het internaat, een huwelijk was gearrangeerd en dat zij ooit een oude vrouw zal zijn: 'Hoe kan zoiets gebeuren? Hoe doet Onze Lieve Heer dat? Ik blijf toch altijd dezelfde. En als Hij het dan zo hoognodig moet doen, waarom laat Hij er mij dan bij toekijken, met een zo heldere geest? Waarom verhult Hij het niet voor me? Dat alles is geheimnisvol, zo geheimnisvol. En men kan niets anders doen dan er zich bij neerleggen.'

In haar tweede alleenspraak, kort daarop, filosofeert zij over de tijd: 'Het is zo'n raar iets. In het leven van alledag is het helemaal niets. Maar dan, plotsklaps, merk je niets als de tijd. Hij is om ons heen, hij is ook in ons. In de gezichten ruist hij, in de spiegel, daar ruist hij, achter mijn slapen vloeit hij. En tussen jou en mij, daar vloeit hij weer, zonder enig geluid, als een zandloper... Vaak hoor ik hem vlieden, onweerstaanbaar. Vaak sta ik midden in de nacht op en zet de klokken stil, allemaal, allemaal.'

(wordt vervolgd)

Foto: Twee befaamde sterren van vroeger: Sena Jurinac als Sophie von Faninal en Hilde Güden als graaf Octavian Rofrano.

woensdag 10 oktober 2007

Het onmiskenbare Hotz-geluid (2 en slot)

Hotz_1




















Wat ik zo pakkend vind aan Hotz' oeuvre is zijn volstrekt apart handschrift, zijn onmiskenbaar eigen geluid. Het lijkt, in de goede zin des woords, nergens op. Waar het hem precies in zit, vind ik niet gemakkelijk onder woorden te brengen. Je zou kunnen zeggen dat hij zijn publiek voortdurend op het verkeerde been zet, ware het niet dat dit een tot op de draad versleten uitdrukking is, bovendien van dubbelzinnige aard. De beste omschrijving van zijn stijl is misschien: aangenaam, creatief springerig; telkens weer verrast hij met een woord, een wending, een beeld dat je niet op de eerste, niet op de tweede en soms zelfs niet op de laatste plaats zou verwachten.

Hier een kenmerkende passage, eveneens uit De opdracht. Zij gaat over 'de spontane wandelpromenade op de Stationsweg, die toen nog volop tot de Leidse folklore behoorde'.

'Ik zag dan altijd wel klasgenoten die, met 'keurig' maar mismakend platgeplakte brillantineschedels, achter de meiden aanliepen die in rijen van drie of vier gearmd en ook op hun mooist, paradeerden met de élégance van de eveneens Leidse veetransporten. De meest scharminkelige meiden van de stad zag men op de Stationsweg: bleek als griesmeel, de ogen glasachtig met kleine stippen en de benen kort en krom. Door onervarenheid met hoge hakken liepen ze met doorgezakte knieën die elkaar bovendien steeds raakten. Die X-gang zag eruit of ze een sterke drang tot wateren hadden te bestrijden. Men wist niet recht of die beklagenswaardige wezens, die zo uit de lakenfabrieken van diep in de negentiende eeuw leken weggestroomd, wel echt leefden.'

Ja, een formidabel stilist, deze Hotz! Heel wat anders, naar mijn smaak, dan de zwaar overschatte, onuitstaanbare zeurpiet Biesheuvel (die bij de onderscheiding met de staatsprijs natuurlijk weer niet kon nalaten de pias uit te hangen).

Op het lichamelijke vlak heeft het Frits Hotz niet meegezeten. In zijn jonge jaren liep hij tuberculose op, waarvoor hij geruime tijd moest kuren. Hij was zeer sterk bijziend, in zijn laatste levensfase zo goed als blind. Hij is op 5 december 2000 overleden.

Foto: Frits Hotz hurkt helemaal links. Verder tegen de klok in: Simon Vinkenoog, Gerrit Kouwenaar en Remco Campert. De twee anderen kan ik niet thuisbrengen. (Is de voorlaatste misschien Jules Deelder? Of C.B. Vaandrager?) Wie helpt me?

dinsdag 9 oktober 2007

Nagieb Mahfoez: geen gejakker in de Nijldelta

MahfoezHet seizoen van de Nobelprijzen draait weer op volle toeren. Overmorgen wordt de laureaat in de letterkunde geproclameerd. De prijs in deze categorie is in de loop der jaren veruit het meest omstreden. Grote kanonnen als Henrik Ibsen, Lev Tolstoj, Emile Zola, Graham Greene en Vladimir Nabokov hebben er naast gegrepen. Anderzijds zijn sommige bekroonden in een verdiende vergetelheid verzonken. Zelfs in Frankrijk weten nog maar weinigen wie Sully Prudhomme (winnaar van de eerste Nobelprijs, die van 1901) was, laat staan dat 's mans verzen nog gelezen worden. (Mijn hoogleraar filosofie aan de Sorbonne noemde hem 'le plus grand des petits poètes français'). In 1949 ging de prijs naar William Faulkner, die toch door niemand minder dan de briljante Evelyn Waugh als intolerably bad werd afgeschilderd. En wie zeggen de namen Wladislaw Reymont (Polen, prijs van 1924) en Frans Eemil Sillanpää (Finland, 1939) nog iets?

Nog nooit heeft een Nederlandstalige auteur de prestigieuze prijs in de wacht gesleept. Simon Vestdijk werd herhaaldelijk genoemd, maar heeft haar nooit gekregen. Niet geheel ten onrechte. De naam van Hugo Claus klinkt ook elk jaar, maar tot nu toe eveneens zonder succes. Ook niet geheel ten onrechte. Of Louis Couperus ooit een kans heeft gemaakt, is mij niet bekend, maar laureaat is hij nooit geworden. Geheel ten onrechte. Thans wordt voor de zoveelste keer Harry Mulisch als winnaar gedoodverfd. Je weet nooit hoe een koe een haas vangt. Afgelopen zaterdag schreef de dichter en invloedrijke criticus Rob Schouten in Trouw dat zijn collega Gerrit Kouwenaar bekroond diende te worden. Ouwe jongens krentenbrood.

Enfin, deze lange inleiding wegens de actualiteit en wegens het feit dat ik momenteel een roman van de Nobelprijswinnaar (1988) Nagieb Mahfoez lees. Het is Tussen twee paleizen, dat met Paleis van verlangen en De suikersteeg zijn Trilogie vormt. Het betreft de kroniek van een koopmansfamilie in Caïro in de jaren 1917-18, toen het verzet tegen de Britse overheersing groeiende was.

Mahfoez houdt een zeer traag tempo aan. Heerlijke kerel! Ook dwingt hij ons niet de ene schokkende gebeurtenis na de andere te verstouwen. Heerlijke vent! Oosterse bedachtzaamheid. 'Veertig eeuwen zien op u neer.' Een bijzondere bekoring wordt gevormd, althans voor mij, door de rijkelijk aanwezige couleur locale. Toch heb ik de pil (670 bladzijden) al vier keer gemelijk opzij gelegd, steeds omdat een van de hoofdfiguren, de even huichelachtige als despotische Ahmed Abd al-Gawwaad, een kwal van een pater familias, me enorm op de zenuwen werkte. Maar ik word telkens onweerstaanbaar teruggetrokken naar Tussen twee paleizen. Misschien ligt daar een kenmerk van de ware romankunst.

Ik ken geen Arabisch en ben dus niet bevoegd om te oordelen of vertaler Richard van Leeuwen zijn werk getrouw heeft gedaan. Maar ik denk op voorhand dat iemand die zo'n lijvig werk uit een zo moeilijke taal in zo soepel Nederlands overzet, de uitroep chapeau! verdient. Hij heeft bovendien gezorgd voor een bescheiden maar nuttig notenapparaat en een helder nawoord.

Nagieb Mahfoez (foto) is op 30 augustus vorig jaar bijna 95 jaar oud in zijn geboortestad Caïro overleden.


zondag 7 oktober 2007

Het onmiskenbare Hotz-geluid (1)

HotzIn 1974 bracht het literair tijdschrift Maatstaf een kort verhaal met de titel De tramrace. Schrijver bleek ene F.B. Hotz. Nooit van gehoord. Toch wel iemand met een heel aparte stijl, vond men.

Twee jaar nadien verraste Hotz met een heuse verhalenbundel: Dood weerwerk. Deze werd geestdriftig ontvangen en de vele bewonderaars van de auteur keken reikhalzend uit naar nieuw werk. Dat liet niet lang op zich wachten: weer twee jaar later verscheen Ernstvuurwerk. Het werd bekroond met de Ferdinand Bordewijkprijs. In 1998 viel Hotz de prestigieuze P.C. Hooftprijs ten deel.

Frits Bernard Hotz werd op 1 februari 1922 in Leiden geboren. Na de lagere school bezocht hij de ambachtsschool, waar hij het als stadsjongen onder de rauwdouwers van het platteland zwaar had. Deze passage uit De opdracht zal wel autobiografisch zijn: 'Vooral de streekbewoners die iedere morgen op verroeste fietswrakken met een elastiekje over hun witte vlaskuiven als ware Batavieren de Rijn afzakten, zagen er weinig menslievend uit. Ze persten elkaar schreeuwend en zwetend door de voordeur van de school en ze hadden grote rode koppen waarin fletse ogen argwanend en tegelijk betrapt knipperden. Op hun altijd kauwende kaken stond achterdocht of een grijns. Een listige of wellustige grijns. Meestal het laatste. In hun korte lichamen (alsof ze te lang in windsels gelegen hadden) huisde groteske geilheid. Hun strottehoofd releveerde dit onmiddellijk zonder regulatie van welk brein ook. Hier was de Geest geen Widersacher der Seele. En wat het netvlies ook ving, het was object voor lust.'

Tijdens de oorlog verwisselde Hotz de ambachtsschool voor de muziekschool, waar hij trombone leerde. Na de oorlog begon hij een loopbaan als jazzmusicus; hij speelde onder meer bij de Dixieland Pipers. Tevens was hij actief als recensent voor jazzmuziek en als muziekleraar. Zijn jongensdroom was echter schrijver worden.

(wordt vervolgd)

vrijdag 5 oktober 2007

Nabrander over Nee-hee-derland

SuurhoffDe veelgelezen en puntige Bespiegelaar (klik) bewijst mij de vriendelijkheid regelmatig mijn logboekjes te lezen en er (zeer gewaardeerd) commentaar op te leveren. In zijn laatste reactie (klikklak) vraagt hij waar ik 'de zelf verzonnen verhalen' vandaan haal.

Opdat in de geschiedschrijving van het Koninkrijk der Nederlanden geen fout sluipe, houd ik even vast dat het allemaal historisch is: de vorstin en de chocolademelk, de vorstin en haar duim, kardinaal Simonis en zijn Roemeens zwijntje, de beoogde kabinetsformateur en zijn fiets, ja, zelfs zijn richting aangeven. All is true, om het te zeggen met de veelgelezen en puntige Shakespeare.

Mij is nog een nabrander over de polderieke nivellering te binnen geschoten. Je mag in ons land overal staan: in de rooms-katholieke, oud-katholieke, vrij-katholieke, hervormde, gereformeerde, christelijk-gereformeerde, liberale, rode, christen-democratische, figuratieve, kubistische, seriële, twaalftoonse en nog enkele honderden andere tradities, op twee dingen echter mag je niet staan: op de tenen van Jan Marijnissen, alias de Grote Stuurman Mao Zedong van Oss, en op je strepen.

In het tweede en derde kabinet van Drees (respectievelijk 1952-1956 en 1956-1958) was Ko Suurhoff (foto) minister van Sociale Zaken. Hij had zich omhoog gewerkt via de socialistische vakbeweging, was bijvoorbeeld drie jaar vice-voorzitter van het Nederland Verbond van Vakverenigingen geweest. Op zekere dag kon hij met zijn auto zijn departement niet bereiken, omdat twee vrachtwagenchauffeurs aan het lossen waren. Suurhoff verzocht hun het veld te ruimen. En wat krijg je in Nederland bij zoiets dan te horen? 'Doe effe kalm an, vader! We zijn zo klaar, hoor. Wij werken ook voor ons brood. Maak je niet dik, dun is de mode.' Suurhoff werd danig boos en riep uit: 'Weten jullie wel wie ik ben? Ik ben de minister van Sociale Zaken. Ik ben Suurhoff!' Waarop één van de chauffeurs terugketste: 'Al was je Suurkool.' Witheet belde Suurhoff de werkgever van de twee op en eiste dat zij voorbeeldig zouden worden gestraft voor de belediging hem, bewindsman, aangedaan. De werkgever, kennelijk een kerel met slappe knieën, ontsloeg de chauffeurs op staande voet. Maar zij liepen met hun verhaal naar De Telegraaf, die natuurlijk niet naliet er een smeuïg artikel aan te wijden. Half Nederland viel over de minister heen, met commentaren als: wanneer niet komt tot iet, kent iet zich zelve niet.

Afloop van het incident: de twee kregen hun baan terug en Suurhoff was op zijn nummer in het polderlandschap gezet.

woensdag 3 oktober 2007

Heb ik u lief, mijn Nee-hee-derland? (5 en slot)

Polders_1Intussen heeft onze polderieke nivelleringsdrift ook haar gunstige zijde. Zij heeft aan Gods Tien Geboden een elfde toegevoegd: 'Gij zult gewoon doen, dan doet gij al gek genoeg.'

Hieraan dient iedere Nederlander, van laag tot hoog tot zeer hoog, zich stipt te houden. Vandaar bijvoorbeeld dat onze geliefde vorstin op het kerstfeest voor haar personeel zelf de chocolademelk inschenkt. Zou zij hiermee een hoveling in kniebroek, witte handschoenen en goudgegalonneerde billentikker belasten, dan berokkende zij ons geliefd vorstenhuis aanzienlijke schade. Vandaar ook dat onze prinsen en prinsessen en hun aanhang op Koninginnedag worden geacht deel te nemen aan vormen van oud-Hollands vermaak als daar zijn paalklimmen, zaklopen, koekhappen en dansen van de salsa met fabrieksmeiden; spontaneïteit, echte of althans voorgewende, dient hierbij aan den dag gelegd. Bij mijn weten heeft onze geliefde landsvrouwe zich slechts één keer veroorloofd zich impulsief, dus zonder tussenkomst van de Rijksvoorlichtingsdienst en buiten de politieke verantwoordelijkheid van de minister-president, tot de pers te richten; zij toonde haar geliefde duim om te kennen te geven dat de mediaverhalen over de hartgrondige afkeer van haar zoons voor de festiviteiten op Koninginnedag volledig verzonnen waren.

Op de zojuist in Roemenië gehouden oecumenische assemblee reden de orthodoxe metropolieten rond in dure limousines. Eén van de Nederlandse afgevaardigden daarentegen, aartsbisschop Adrianus Simonis van Utrecht, verplaatste zich per fiets. Zulks ondanks het feit dat hij in het voorjaar twee heupoperaties heeft ondergaan. Zulks ook ondanks het feit dat hij als kardinaal volgens internationaal diplomatiek protocol recht heeft op eerbewijzen gelijk aan die voor prinsen van den bloede. Zijne Eminentie had het zwijntje ter plekke gehuurd. Verslaggevers tekenden uit zijn mond op dat het rijwiel niet veel soeps was; de remmen lieten te wensen over. Kijk, dat is ook vertederend Nederlands; een Nederlander moet wat te kankeren hebben, liefst op iets buitenlands: Roemeense fietsen, het lauwe bier en de gifgroene doppertjes in het Verenigd Koninkrijk, de natte, van elke bloemigheid verstoken piepers in Frankrijk.

Een halve eeuw geleden was onze natie eens in rep en roer, omdat de door ons geliefd staatshoofd beoogde kabinetsformateur niet te vinden was. Lonen en prijzen dreigden uit de hand te lopen, de Deltawerken stil te vallen, onze harde gulden week te worden, onze export in het slop te raken, de jaarlijkse hervorming van ons onderwijsstelsel achterwege te blijven.

Aan de bittertafels uitten de meer optimistische heren dat het om een grap van brooddronken studenten ging (het was juist ontgroeningstijd), die de politicus hadden ontvoerd om ons geliefd vorstenhuis te verneuken. De zwartkijkers vreesden een staatsgreep van communistische bootwerkers, die Nederland onder de naam 'Polderlandistan' als buitenpost aan de Sovjet-Unie wilden toevoegen, na de laatste Oranje te hebben opgeknoopt 'met de darmen van de laatste kapitalist'.

Uiteindelijk werd de beoogde kabinetsformateur aangetroffen in de duinen. Hij lag daar niet zijn secretaresse een beurt te geven, geliefd tijdverdrijf van Franse en Italiaanse politici, maar had gewoon zin in een eindje fietsen. (Hoewel hij moederziel alleen door het duinlandschap trapte, stak hij steeds braaf zijn arm uit om richting aan te geven).

(slot)

dinsdag 2 oktober 2007

Heb ik u lief, mijn Nee-hee-derland? (4)

Polders_xx_1 Een aardige illustratie van mijn eerste logboekje in deze reeks vond ik in het dagblad Trouw van zaterdag.

Het gaat over de exorbitante salarissen die hier en daar worden opgestreken en waaraan steeds meer aanhangers van het Nederlandse gelijkheidskorset zich dood ergeren. Prof. dr Kees Cools, hoogleraar bedrijfsfinanciering aan de Rijksuniversiteit Groningen en partner bij het adviesbureau The Boston Consulting Group, heeft dertig topmanagers in het bedrijfsleven gevraagd of zij bereid zouden zijn hun werk te doen voor de helft van het geld: 'Meer dan 80 procent zei ja, mits de andere topmanagers eveneens met minder genoegen zouden nemen.'

De hooggeleerde ziet hierin het bewijs dat het bij de hoge lonen niet alleen om euro's gaat: 'Binnen zekere grenzen maakt het niet uit hoeveel je verdient, zodra je maar het gevoel hebt dat je collega hetzelfde, een beetje minder of hooguit iets meer krijgt.'

Mijn vorige logje, waarin ik het onder meer had over de luiheid of geringe eerzucht van veel studenten, zag ik bevestigd in een peiling van dezelfde krant binnen de muren van een universiteit. De heersende instelling bleek te zijn dat het halen van hogere cijfers niet de prioriteit van de toekomstige intellectuelen had.

(slot volgt)

zondag 30 september 2007

De zwarte narcis bloeit weer

Kerr_1Aan de Britse schrijfster Rumer Godden heb ik op 14, 15 en 16 mei een logje gewijd (Klik) . Als ik daarop terugkom, is het omdat de uit 1947 daterende verfilming van haar roman Black Narcissus opnieuw is uitgebracht, gerestaureerd en, naar ik heb gelezen, 'in volle Technicolor-luister hersteld'. De film is het waard, niet zo zeer wegens de onderscheiding met twee Oscars, want dat zegt soms niet veel, maar wegens het genie van de makers: de scenarioschrijver Emeric Pressburger en de regisseur Michael Powell.

Hij gaat gaat over een groepje nonnen die in een eenzaam dal van de Himalaya een missiepost inrichten om de inheemse bevolking beschaving bij te brengen en liefst ook te bekeren. 'Daarbij worden ze zelf voortdurend in bekoring gebracht door de sensuele, broeierige sfeer van de omgeving,' aldus de site www.katholieknederland.nl. Niet alleen de makers, ook de sterren waren destijds wereldberoemd: Deborah Kerr, Jean Simmons, Flora Robson en het Indiase snoepje Sabu. Black Narcissus loopt vanaf 11 oktober in het Filmmuseum te Amsterdam en het Filmhuis in Den Haag, daarna elders in het land.

In genoemd museum kan men tot en met 31 oktober ook terecht voor een heel Powell en Pressburger-programma. Daar is ook A Matter of Life and Death (1946) te zien, waarin een neergestorte oorlogsvlieger (gespeeld door een formidabele David Niven) weigert een engel naar de hemel te volgen, omdat hij verliefd is. Dan I Know Where I'am Going (1945), over een ambitieuze jonge vrouw die niet de weg van haar hart volgt. Ook de prachtige balletfilm The Red Shoes (1948) met de onvergetelijke sterdanseres Moira Shearer. En een van mijn lievelingsfilms: A Canterbury Tale. Een merkwaardig werk, deze rolprent. Het is te zien als een moderne toevoeging aan The Canterbury Tales, de middeleeuwse klassieker van Geoffrey Chaucer (hij leefde van 1342 tot 1400). De recensenten hebben er nooit goed raad mee geweten, zo is mijn indruk. Toen de film uitkwam, in 1944, de oorlog woedde nog volop, werd hij afgedaan als een onnodige verheerlijking van het Engelse platteland. De filmrubriek van de VPRO Gids, toch een vat van schrandere besprekingen, weet ook niets beters dan een verwijzing naar de kritieken van destijds. Gelukkig wordt A Canterbury Tale nog regelmatig uitgezonden op de buis. Ik heb hem een maand of daaromtrent geleden voor de zoveelste keer gezien. En nu pas meen ik te hebben begrepen waar hij ten diepste over gaat: het is een in een prachtig romantische kledij gestoken verhandeling over de hoofddeugden van het christendom: geloof, hoop en liefde.

Foto: Deborah Kerr als zuster Clodagh in de film Black Narcissus.

vrijdag 28 september 2007

De zwarte gal van de herfst (2)

Herfst_2_2

'Herfst' is een oud Germaans woord. Het komt voor als: herbist, hervest, herfst, haerfest, harbista, harbusta. De Latijnse geschiedschrijver Tacitus had ongelijk, toen hij noteerde: '(De Germanen) kennen zelfs het woord "herfst" niet en hebben geen oog voor zijn voordelige kanten.'

In het Germaans moet een stamwoord harb hebben bestaan. Dit is in het Indo-Germaans karp, dat verwant is met het Latijnse carpere (plukken) en het Griekse karpos (vrucht).

Hoe weet u dat allemaal, heer Henk? zult gij, hangjongeren, vragen. Ik weet dat, omdat ik onlangs in onze kringloopwinkel voor de somma van 1 € het Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache van de heren Kluge en Götze heb aangeschaft.

dinsdag 25 september 2007

De zwarte gal van de herfst (1)

Herfstblad

Gisteren is de astronomische herfst begonnen. Ik heb de herfst altijd het stiefkindje van de jaargetijden gevonden. De andere seizoenen worden algemeen opgetuigd met vleiende omschrijvingen. De lente is uitbotting, wedergeboorte, lieflijkheid. De zomer is (behalve meestal bij ons) warm, vol, rijp, rijk. De winter is tintelend, fris, rein, rust.

En de herfst, och arm… Ja, hij toont kleurenpracht. Maar het is laatste opflikkering van leven vóór de dood.

Melancholie… Dat is een samenstelling van twee Griekse woorden, die ‘zwart’ en ‘gal’ betekenen…

Maar, vriendinnen en vrienden, in de herfst valt oktober. En die heet ook ‘Wijnmaand’...

zaterdag 15 september 2007

Heb ik u lief, Nee-hee-derland? (3)

Polders_2_1 In Nederland is door de zesjesmentaliteit het bestaan dikwijls bar en boos voor de bolleboos. Ons land lijkt wel één grote politieke partij te vormen: de ABP oftewel de Anti-Bollebozen Partij. Ook staat onderhand achter iedere Nederlander een hulpverlener. Werden vroegere generaties nog tot woekeren met talenten aangemaand door middel van liederen als Ferme jongens, stoere knapen, zijt gij niet van zessen klaar?, de huidige worden begeleid door therapeuten die hun in het oor neuriën: Arme jongens, slappe knapen, komt gij niet vóór zessen klaar?

Hebben wij dan geen bollebozen nodig? Ja, wel degelijk. Wat dan te ondernemen, als we hen bij wijze van spreken al in de wieg smoren? Wij hebben daar een even geniale als eenvoudige oplossing voor gevonden. Wij importeren hen uit India. Steken deze Indiase koppen dan niet boven het poldermaaiveld uit? Natuurlijk wel. Maar het zijn donkere tot zeer donkere koppen. Dat dondert dus niet. Het zijn geen kaaskoppen. Op gekleurde bollebozen hoeven wij niet afgunstig te zijn. Zij komen immers uit een apenland.

In deze dagen daveren de media van de nieuwsberichten en commentaren over ons onderwijsbestel, zijn peil, zijn eisen en soortgelijke aankleven. Zoals te verwachten, staan de geluiden lijnrecht tegenover elkaar. Ik voor mij heb begrepen dat onder de leerlingen en studenten een algemeen aangehangen leuze is: vooral geen natte rug halen. Een rapport van zeer bevoegde lieden beweerde een dezer dagen dat in vergelijking met andere landen ons onderwijsstelsel er best mocht wezen. Dat is domweg niet waar. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. Het is toch van den dolle dat universiteiten voorbereidende klassen moeten inrichten. Een ander onthutsend feit: vorig of eervorig jaar presenteerde een hoogleraar Duitse taal en letterkunde zijn nieuwe studenten; dat was er welgeteld één. Intussen loopt ons bedrijfsleven jaarlijks 7,8 miljard euro mis wegens gebrek aan kennis van het Duits.

Mijn werk heeft met zich meegebracht dat ik twaalf jaar de supervisie had over de geschriften van hoogopgeleiden: bijna allen academisch gevormd, niet weinigen gepromoveerd. Ik heb daar grijze haren van gekregen: gebrekkige feitenkennis, op geen enkele wijze door de premissen gerechtvaardigde conclusies, klinkklare onzin, karig gevulde culturele rugzakjes en, vooral, taalbeheersing van lik-mijn-vestje waren schering en inslag. Het bontst maakte het een jonge vrouw, een lieve meid overigens, die een doctoraal diploma culturele antropologie had (waar zij acht jaar over gedaan had),
doch nauwelijks een juiste Nederlandse zin kon produceren, waarvoor zij toch was aangenomen. (Voor haar scriptie had zij drie maanden in Spanje doorgebracht en Spaans geleerd, maar enkele basisregels van de Spaanse grammatica bleken haar onbekend).

Onlangs werd door een lieve vriendin mijn hulp ingeroepen voor haar dochter. Deze, gediplomeerde van een School voor Journalistiek en dus hbo'er, moest voor een sollicitatie naar een veelbelovende baan een ambtelijk stuk samenvatten voor een personeelsblad. Tot mijn verbijstering bleek dochterlief niet eens in staat een fatsoenlijke lead, een klusje dat de basis van alle journalistiek vormt, te schrijven. Ik weid nu nog maar niet uit over de omstandigheid dat mijn herhaalde adviezen aangaande verbreding van haar taalgevoel en culturele bagage door het lezen van de klassieken in verschillende talen nooit een fluit hebben uitgehaald.

Luister eens kritisch via radio en televisie naar onze politici. Je hoort er nauwelijks één die bij machte is in een paar correcte volzinnen duidelijk zijn zegje te zeggen. En vergelijk hen eens met hun collega's in Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk. Ik geef u op een briefje dat de Britse, Franse of Duitse politicus die in zijn moedertaal even lamentabel zou stuntelen als onze lui, dra zou zijn uitgekaart.

Waar ligt van dit alles de schuld? Op de eerste plaats natuurlijk bij die jongeren die te weinig eerzuchtig zijn of te lui om uit hun doppen te kijken. Uiteindelijk, zo is mijn stellige overtuiging, bij onze onderwijsinstellingen, die veel te lage eisen stellen en waar het dan ook wemelt van jongelui die er niets te zoeken hebben. Het wordt hoog tijd dat er eens wordt gehandeld naar de raad van Mao: een trap onder de kont is een stap voorwaarts.

(wordt vervolgd)

donderdag 13 september 2007

Heb ik u lief, mijn Nee-hee-derland? (2)


Polder_2 Wij in onze polder zijn allemaal gelijk, vinden wij. Terecht. Dat wil zeggen: we zijn allemaal gelijk in juridische en wijsgerig-antropologische zin; gelijk voor God en voor de wet. Maar het lijkt erop dat dit leerstuk bij ons een groteske vorm heeft aangenomen. We zijn namelijk, anders dan in de praktijk wordt verondersteld, geenszins gelijk in aanleg en talenten. Dat lijkt voor velen onverteerbaar. Welke moeder, welke vader is niet jaloers op het sproetenkopje van de buren dat hyperintelligent heet te zijn? Poeh, het zal wat! Zij met die beugel en dat lullige brilletje? Ze heeft het achter de elleboog. Geen wonder met een kakmadam als moeder en een wijvendief als vader.

Enkele dagen geleden werd in Venlo een schooltje voor hoogbegaafde kinderen geopend. Zeker, er was enige bijval, doch de kritische stemmen klonken luid en duidelijk: hier was sprake van segregatie; hier werden mensen gekweekt die zich straks in onze samenleving zouden gedragen als vreemde eenden in de bijt; dit was ronduit elitair; enzovoort.

Wie een 9 haalt voor zijn tentamen Inleiding tot het Nederlands staatsrecht, is een nerd; is een uitslover; is een bruinwerker; is in laatste aanleg een aso, want als hij het kan, word ook
ik geacht het te kunnen en waarom moet ik me uit de naad werken voor een 8 of 9, als ik er met een zesje ook ben?

Vergelijk dit eens met Frankrijk. Dit is in wezen nog altijd een boerenland en het ontzag voor intellectuelen zit er diep geworteld. Men kent daar het systeem van de grandes écoles: bijvoorbeeld de Ecole nationale d'administration, de Ecole normale supérieure, de Ecole polytechnique. Je wordt hierop alleen toegelaten via een zeer selectief concours. Wil je dat halen, dan moet je, om met mijn oom Piet zaliger gedachtenis te spreken, een kop hebben als een wasketel. Wie in de politiek, de academische wereld, de strijdkrachten, het bedrijfsleven meer wil worden dan een rechte koeienstaart, moet liefst zo'n school hebben doorlopen.

Bijzonder intrigerend is het voorbeeld van de Polytechnique. Dit is een militaire academie. De leerlingen genieten het voorrecht op Quatorze juillet, de nationale feestdag, de grote parade te openen. Er zijn ook veel vrouwen bij; en aangezien Moeder Natuur voor compensatie pleeg te zorgen, vallen veel van deze dames op door martiale laarzen over kuiten als chiantiflessen, door knieën als pompzwengels en borsten als koplampen. En dan die strenge brillen! Maar slim, die mokkels! (Ik, hoewel senior die op de harde weg is geweest, zou voor zo'n vrouw onverschillig welke domheid begaan. Maar dat terzijde, natuurlijk). Gediplomeerden van deze school worden geacht een loopbaan onder de wapenen te volgen. Willen zij de militaire dienst verlaten, dan moeten zij een gepeperde afkoopsom betalen, maar menige onderneming voldoet deze graag, als zij maar een polytechnicien of polytechnicienne kan strikken.

(wordt vervolgd)

dinsdag 11 september 2007

Heb ik u lief, mijn Nee-hee-derland? (1)

PolderDe liefde tot zijn land is yeder aangeboren. (Voor de Heleen van Royen-lezeressen en -lezers: dit is een uitspraak van Broer Peter in Gijsbreght van Aemstel, vers 1894. Dit treurspel is geschreven door ene Ioost van den Vondel, een oude kousenkoopman te Amsterdam).

Natuurlijk houd ook ik van Nederland. Maar, zeg ik er meteen bij: wat een land! Pakt, lekkere stoten en toffe jongens, er eens de Bos-atlas bij en zoekt de hoogtekaart op: waar vind je zo'n vlak geheel, met slechts in een uithoek een paar molshopen?

Men heeft wel gezegd dat deze geografische eigenaardigheid ons volkskarakter en onze sociale filosofie heeft gemodelleerd. Een kaaskop behoort niet boven het maaiveld van ons polderlandschap uit te steken. De sanctie is de zeis.

Maar, zo hoor ik jullie, hangjongeren, tegenwerpen: onze internationaal befaamde sportslieden dan? Nu, dat is zo lang als het breed is. Ook zij zijn ten diepste gevormd door de gelijkheidsnorm, die hun altijd weer parten speelt. Onze voetballers zijn wereldtoppers in het strafschopmissen. Onze hockeymeiden gaan als torenhoge favorieten de EK-finale in, maar worden vernederd door de moffinnen. Onze vier met of zonder met liggen de hele wedstrijd comfortabel op kop, doch verliezen nipt. Vroeger had je de sprinters Jan Derksen en Arie van Vliet, twee polderjongens wie de spieren als kabeltouwen op het lijf lagen, en het was vaste prik dat zij op de meet met een banddikte werden geklopt door de Brit Reg Harris. Ankie van Grunsven dan? Ja, ho even! Dacht u dat zij zo majestueus kon piafferen, als zij geen paard onder haar ka had?

Zojuist is de commissie-Dijkstal op de proppen gekomen met denkbeelden om de topsalarissen te beteugelen. Maar de heer Dijkstal is een van de laatste der Mohikanen, een vertegenwoordiger van het uitstervende ras der liberalen. Hij stelt wel voor dat in de publieke sector niemand meer mag verdienen dan de minister-president, maar hij onderscheidt nog andere bereiken, kortom, wat hij op tafel heeft gelegd is een gatenkaas die de handige jongens en meisjes in staat stelt zo veel op te strijken dat bij hen vergeleken de premier van het Koninkrijk der Nederlanden te kijk staat als haveloze. Ik voorspel dan ook dat Hans Dijkstal weldra zal worden afgelost door de plattelandsdictator Jan Marijnissen, die de schroeven en moeren echt zal aandraaien. Hij zal de Nederlands-paradijselijke toestand schapen waarin niemand meer mag verdienen dan ik. Dit geldt in het bijzonder voor mijn buren, die best aardige luitjes konden zijn, ware het niet dat zij hoger een wind willen laten dan hun gat zit...

donderdag 6 september 2007

Drie nabranders over Anne Brontë

Bront_anne_3Dit is een kenmerkend citaat uit The Tenant of Wildfell Hall:

'... you would have seen that the greatest wordly distinctions and discrepancies of rank, birth, and fortune are as dust in the balance compared with the unity of accordant thoughts and feelings, and truly loving, sympathizing hearts and souls.'

Dit komt nu neer op het intrappen van een open deur, maar in haar tijd klonk het danig revolutionair.

Op 19 september 1850 schreef Currer Bell (Charlotte Brontë) voor de tweede editie van Wuthering Heights een 'biografische notitie over Ellis en Acton Bell', respectievelijk Emily en Anne Brontë. Daarin herinnert zij eraan dat The Tenant of Wildfell Hall een ongunstig onthaal ten deel was gevallen (zij doelt op de kritiek) en vervolgt: 'Dit verbaast me niet. De keuze van het onderwerp was een complete misgreep. Men kan niets bedenken wat minder strookte met de aard van de schrijfster. De motieven die haar deze keuze ingaven, waren zuiver maar naar mijn mening licht morbide.' Hetgeen bewijst dat ook een geniaal auteur en intelligente vrouw de plank volledig kan misslaan.

Toen Charlotte haar notitie op schrift stelde, was Emily al bijna twee jaar dood en Anne ruim een jaar; beiden stierven aan tuberculose. Aan de nagedachtenis van Anne wijdde zij het volgende kwatrijn:

'There's little joy in life for me,
And little terror in the grave ;
I've lived the parting hour to see
Of one I would have died to save.'

Charlotte zelf stierf, eveneens aan tbc, in 1855, bijna 39 jaar oud.

Afbeelding: Anne Brontë, getekend door Charlotte.

vrijdag 31 augustus 2007

Bladzijde 38 -- hou maar op, Kristien!

HemmerechtsDe gelauwerde Vlaamse schrijfster Kristien Hemmerechts (op 27 augustus 1955 geboren in Brussel) debuteerde als romancière in 1987 met Een zuil van zout.

Hierin voert zij de Belgische Anna, 24 jaar, ten tonele, die in Amsterdam studeert, telegrafisch verwittigd wordt van het overlijden van haar vader en naar haar vaderland treint voor de begrafenis. Op station Brussel-Noord moet zij plassen, zij legt een knoop op het schoteltje voor de juffr0uw van de retirade, gaat op zoek naar koffie, moet weer plassen, jat drie munten van 5 frank van het bordje, gaat geld opnemen op de bank, koopt rouwkleren en loopt halverwege de uitvaart de kerk uit. Zo kwekt en kwebbelt dat door.

O ja, ons wordt medegedeeld, reeds op de pagina's 15/16, tussen neus en schaamlippen, dat Anna als tiener in een groezelige kamer is ontmaagd door een lange, pezige Amerikaan, die bij McDonald's werkt en dan ook naar frites met tomatenketchup stinkt. Deze bijzonderheid zal wel zijn ingevoegd voor de oplagecijfers, want zij slaat nergens op.

Op bladzijde 38 -- maar nee, genoeg Kristien! Ik kap ermee, ik heb mijn portie wel gehad. Als ik ergens allergisch voor ben, dan voor proza dat doet denken aan een spier zonder tonus. Dat de lezers tevergeefs laat wachten op een verfrissende, pakkende wending, een sonore volzin. Dat lijkt op een vijveroppervlak waarop geen kletterende regenbui en zelfs geen neerdwarrelend treurwilgblaadje een rimpeling schept. Dat lijkt geschreven door hoofdagent Teus van Lambalgen die in een proces-verbaal vastlegt dat de knip van Dora Muntjewerf is gerold: 'Mevrouw geeft aan dat om of omstreeks 10.30 uur bij de Albert Heijn de portemonnee nog in haar bezit was en dat dit om of omstreeks 11.00 uur bij de Blokker niet meer het geval was.'

Op de kaft wordt een recensent aangehaald die het boek als 'sober' heeft omschreven. Dan graag wat minder sober, ober!

vrijdag 24 augustus 2007

Anne Brontë: bepaald geen klein talent (4 en slot)

Sympathie voor de vroeger (en eigenlijk nog steeds) zo miskende Anne Brontë mag de ogen niet sluiten voor het feit dat zij niet kon bogen op het stilistisch vermogen van haar zussen. Haar proza mist bepaald het broeierig gepassioneerde van dat van Emily en het prikkelend levendige van dat van Charlotte.

Wil dit nu zeggen dat het vlak, ongeïnspireerd, van de klasse dertien-in-een-dozijn is? Geenszins. Ik zou het liever onopgesmukt willen noemen. En buitengewoon verzorgd; bij haar geen ongelukkige constructies zoals zelfs bij grootmeester Thomas Hardy worden aangetroffen. Moeiteloos rollen haar volzinnen voort, waarbij hun soepelheid niet nalaat aanzienlijke charme en elegantie te scheppen.

Ik schreef: moeiteloos. Zeker. En onverstoorbaar. Zo onverstoorbaar evenwel dat men haar proza wel eens uit de slof zou willen zien schieten. Misschien had Anne dat niet in haar mars. Misschien ook huldigde zij de stelling dat formele schoonheid in staat is onverschillig welke emotie adequaat over te brengen. Thomas Mann, een van de grootste stilisten aller tijden, zou haar zeker zijn bijgevallen.

donderdag 23 augustus 2007

Anne Brontë: bepaald geen klein talent (3)

Bront_anne_grafThe Tenant of Wildfell Hall doet in niets onder voor Jane Eyre, het kan in alle opzichten de vergelijking doorstaan. Zoiets las ik een paar dagen geleden in het weblog van een recensent. Een sympathieke poging om Anne Brontë te revalueren! Het probleem is alleen dat het om twee fundamenteel verschillende romans gaat.

Charlotte Brontë heeft met Jane Eyre een volbloed romantisch verhaal te boek gesteld. Anne, een diep gelovig meisje, zag het als haar opdracht een Bildungsroman met een dubbele krachtlijn te schrijven: het onwaardig, onchristelijk keurslijf van onderdanigheid en afhankelijkheid, waarin de vrouwen van haar tijd geperst waren, te brandmerken en de mensen te waarschuwen voor de ondeugd der onmatigheid, waarvan zij tot haar naamloos verdriet in haar broer Branwell zo'n desastreus voorbeeld had gezien. Zij is daarin naar mijn mening volledig geslaagd en ik schroom dan ook niet The Tenant of Wildfell Hall een meesterwerk te noemen.

Is Jane Eyre dat ook? Ongetwijfeld. Maar het is een meesterwerk met feilen. Het obstakel voor het huwelijk tussen Jane en Rochester in de persoon van de krankzinnige echtgenote in de torenkamer heb ik altijd een goedkope kunstgreep gevonden. Het slot van de roman -- de gekkin die het landhuis in brand steekt, waarbij Rochester het licht zijner ogen en zij zelf het leven verliest, aldus vrij baan voor Jane en de weduwnaar makend -- lijkt me ronduit melodramatisch.

De meeste moeite echter heb ik met de persoon van Mister Rochester. Hij is wat in het Engels een byronic hero heet, naar de schuinsmarcherende dichter Lord Byron. In het nawoord van Wuthering Heights (serie BlackBirds), de roman van de derde Brontë-zus Emily, vond ik deze treffende omschrijving: 'De byronic hero is altijd een hartstochtelijke, onverschrokken, melancholische jongeman met een geheimzinnige voorgeschiedenis, iemand die gewoonlijk piekert over een al even mysterieuze en onvergeeflijke zonde in zijn verleden. De byronic hero is altijd een geïsoleerde figuur, vaak met iets bovenmenselijks of bovennatuurlijks in hem.' Dat is het hem juist. Rochester lijkt me meer een type dan een karakter; er kleeft hem iets karikaturaals aan, iets van een wassen beeld uit het kabinet van Madame Tussaud.

Van Arthur Huntingdon daarentegen, de mannelijke hoofdpersoon uit The Tenant of Wildfell Hall, kan dat niet worden gezegd. Anne Brontë heeft zeer intelligent de valkuil vermeden door Huntingdon als een ongeneeslijke dronkaard af te schilderen. Zijn excessen worden aldus volstrekt plausibel. Huntingdon kom je ook tegenwoordig tegen in elke stad, ja, in elk dorp. De alcohol brengt Huntingdon tot verderf, de alcohol redt Huntingdon als romanfiguur.

(wordt vervolgd)

De foto toont het graf van Anne Brontë in Scarborough. Op de steen staat een fout: zij was bij haar overlijden niet 28 maar 29 jaar (17 januari 1820-28 mei 1849).

dinsdag 21 augustus 2007

Anne Brontë: bepaald geen klein talent (2)

Bront_anne_1The Tenant of Wildfell Hall kwam uit in juni 1848 en liep meteen als een trein. Reeds een maand later, op 22 juli om precies te zijn, kon Anne het voorwoord tot de tweede druk schrijven.

Maar oh, wat een lading kritiek werd over haar hoofd uitgestort! Geen wonder.

In haar roman voert de schrijfster Helen Graham, een jonge vrouw uit een voornaam milieu, ten tonele, die tegen de raad van haar tante in trouwt met een vrolijke Frans, de landjonker Arthur Huntingdon. Deze ontpopt zich al ras als een verlopen sujet: hij drinkt als een Tempelier, blijft met zijn fikken niet van andere vrouwen af en ontziet zich zelfs niet zijn zoontje met gore praat en sterke drank op het slechte pad te voeren. Na het langdurig wringen van handen, het plengen van stromen tranen en het storten van vurige gebeden laat Helen, met haar kind, haar man in de steek en neemt zich voor te trachten voortaan van haar penseel te leven.

Schande! Een vrouw hoort op de eerste plaats trouw te zijn. En onderdanig. Maar als zij nu eens door haar man ernstig wordt getuchtigd? Dan dient zij, volgens een dominee, in eerste aanleg de justitie in de arm nemen, teneinde van lichamelijk geweld gevrijwaard te worden; de vrouw die het echtelijk dak verlaat, schiet te kort in haar dure plichten, schendt de heilige beloften die zij heeft gedaan en daagt de Voorzienigheid uit, doordat zij zich tot voorwerp van allerlei verlokkingen maakt.

En dan een vrouw die financieel onafhankelijk wil worden... Ongehoord! Helens vriendinnetje Esther (een door Anne Brontë heel fraai getekend portret) wordt door haar ambitieuze moeder zonder ophouden onder druk gezet om met een goede partij in de echt te treden. Esther kan de kerel niet lijden en blijft weigeren. Tot Helen zegt zij: 'Soms dreig ik mama ermee dat ik wegloop en de familie tot schande zal maken door mijn eigen kost te verdienen .'

Een recensent (het moet wel een man geweest zijn) schreef dat Annes boek niet de in de handen van jonge vrouwen gegeven mocht worden. Nee, allicht niet! Stel je voor dat vrouwen op het idee gebracht zouden worden hun lapzwanzen van echtgenoten in de steek te laten; dan zou menig squire de oude Adam dienen af te leggen en zou, bij gebreke daarvan, de samenleving in elkaar stuiken.

Terecht heet het in de inleiding van mijn exemplaar van The Tenant of Wildfell Hall (uit de reeks Penguin Popular Classics): 'De gedurfde behandeling van het onderwerp gelijkberechtiging der vrouw, in een tijd dat de conventie onderdanigheid dicteerde, maakt dat het boek dikwijls is begroet als de eerste consequent feministische roman.'

(wordt vervolgd)

maandag 20 augustus 2007

Anne Brontë: bepaald geen klein talent (1)

Bront_sistersTeerhartig als ik ben, heb ik altijd een bijzondere sympathie gevoeld voor Anne, de jongste van de kinderen Brontë en dus ook van de drie schrijvende zussen. Het wordt weliswaar niet met even veel woorden geschreven, maar dikwijls wordt toch de indruk gewekt dat zij een grijs muisje was en ergens heb ik zelfs de pil verguld gezien met de woorden: 'Zij was een milde vrouw.'

En daar is dan natuurlijk de alom te lezen kenschets dat zij amechtig, steeds op haar tenen lopend en boven haar macht reikend, heeft geprobeerd met haar romans die van Emily en Charlotte te evenaren. Emily -- het mysterieuze, getourmenteerde genie van Wuthering Heights; Charlotte de letterkundige zwaargewicht van Jane Eyre; en Anne, ocharm, het kleine talent van Agnes Grey en The Tenant of Wildfell Hall. Zoals laatst een criticus op het internet werd aangehaald: op school, in de lessen Engelse literatuur, wordt Anne Brontë hoogstens even genoemd, niet behandeld, en weinigen lezen haar later in hun leven.

Veelbetekenend vind ik ook dit: ik pak een willekeurige Engelse pocket uit mijn boekenkast (het blijkt Alice's Adventures in Wonderland van Lewis Carroll te zijn, in een uitgave van de Oxford University Press, niet bepaald een pulphuis, en loop achterin de lijst van andere delen in The World's Classics door; Emily staat er uiteraard in, Charlotte staat er uiteraard in, met twee romans: Jane Eyre en Shirley; van Anne ontbreekt elk spoor.

In haar twee romans put Anne Brontë uit haar kommervolle jaren als gouvernante en in The Tenant of Wildfell Hall bovendien uit de ellende die haar enige broer, de aan alcohol en opium verslaafde Patrick Branwell, over het gezin bracht. Laatstgenoemd boek heb ik zojuist gelezen en het is mijn stellige overtuiging dat de schrijfster alles behalve een klein talent was.

(wordt vervolgd)

De afbeelding (olie op doek, 90,2 x 74,6 cm, National Portrait Gallery, Londen) toont de gezusters Brontë, van links naar rechts: Anne, Emily en Charlotte. Het is rond 1835 geschilderd door Branwell. Er is iets vreemds mee aan de hand: broer Brontë wilde aanvankelijk ook zichzelf afbeelden, maar veranderde van gedachte en schilderde zijn konterfeitsel over met een pilaar. Hij heeft echter zijn verf niet goed gemengd, zodat hij als een spookverschijning weer te voorschijn is gekomen.

Wat korte feitjes over de poëzie van de zussen en een gedicht van Anne: klik hier

zaterdag 18 augustus 2007

Een toepasselijk gedicht

Bloem'Domweg gelukkig, in de Dapperstraat' -- wie kent dit vers van J.C. Bloem niet? Volgens literair snuffelaar en kroniekschrijver Hans Schoen is het de bekendste losse dichtregel van ons taalgebied; zelfs 'Een nieuwe lente, een nieuw geluid' van Herman Gorter en 'Alles van waarde is weerloos' van Lucebert moeten het er volgens hem tegen af leggen.

Hier een gedicht van Bloem (1887-1966) dat ik heb gekozen, omdat de titel wel buitengewoon toepasselijk is. Hij luidt: 'Gure zomer'.

Een verschil van dag en nacht met het vrolijke In de Dapperstraat. Bloem past hier een verregende zomer toe op de levensgang van een mens. Van hemzelf? Dat is niet onwaarschijnlijk. Hij werd met het vorderen der jaren steeds somberder, eensdeels wegens chronische geldzorgen, anderdeels omdat hij hopeloos aan de drank was.

Ononderbroken teisteren de dagen
Een grauwe wereld, die geen zon bescheen,
En met hun onverbiddelijke vlagen
Regent de laatste hoop uit 't leven heen.

Op weg naar 't graf is men niet meer verbolgen,
Men wacht gelaten wat het lot besloot
En denkt aan 't enige wat nog kan volgen:
Najaar en ouderdom, winter en dood.

zondag 12 augustus 2007

Charles Morgan: hoe rap vergeten (2 en slot)


Charles Morgan debuteerde in 1919 met de roman The Gunroom. Ik heb het in onze kringloopwinkel gevonden, maar het nog niet gelezen. Wel las ik twee jaar geleden Portrait in a Mirror, dat ik niet schroom een klein meesterwerk te noemen. Ook aan The Judge's Story uit 1947 bewaar ik de aangenaamste herinneringen. (Het in de vorige aflevering van deze mini-serie vermelde The Fountain is uit 1932; dit voor de volledigheid).

Zojuist heb ik Morgans Sparkenbroke uit 1936 voor de laatste keer dichtgeslagen. Het is een lijvige (553 bladzijden) roman over vier grootheden en hun onderlingen betrekkingen: leven, liefde, dood en kunst. Een ambitieuze onderneming! Maar niet helemaal geslaagd, vind ik. Er wordt wat te veel in betoogd; daar waar de toon essayistisch wordt, had de auteur er naar de mening van deze lezer beter aan gedaan het verhaal zichzelf te laten vertellen. Je kunt je niet aan de indruk onttrekken dat Morgan dit ook zelf in de gaten had en met het probleem heeft geworsteld . Toch is het al met al een knap boek, met zeer stimulerende beschouwingen.

Wie van deze laatste een indruk wil krijgen, kan voor een groot aantal voorbeelden hier terecht.

zaterdag 11 augustus 2007

Charles Morgan: hoe rap vergeten (1)

Soms kom ik me voor als een uitdrager. Kijk, daar in die hoek van mijn rommelhok: een stapeltje boeken; was ik gans vergeten. De auteurs -- de namen zeggen me niemendal; nu ja, van die ene meen ik wel eens te hebben gehoord. De titels -- het spijt me! Ik delf er een boek uit, blaas er een laag stof af die er (niet) wezen mag, vouw een ezelsoor terug en begin te bladeren. Ik begin te lezen. Later lees ik door. En lees ik het boek uit.

Charles Morgan, een Engelsman; hij leefde van 22 januari 1894 tot 6 februari 1958. Hij heeft naast wat jongelingengedichten elf romans, drie toneelstukken en een paar bundels opstellen nagelaten. Tijdens zijn leven genoot hij een soliede faam. Zo werd hij in 1936 onderscheiden met het Legion d'honneur van Frankrijk, een land dat hij goed kende en warm liefhad, en in 1949 werd hij zelfs opgenomen in het prestigieuze Institut de France. En niet toevallig werd hij in 1953 gekozen tot president van de internationale PEN-club.

Na zijn dood echter is hij vrijwel meteen zo goed als helemaal vergeten, naar het heet omdat hij zich verre hield van elke letterkundige school of mode en nogal zwaar op de hand werd gevonden. (Veelbetekenend is dat op het internet welgeteld één afbeelding van hem te vinden is; de andere Morgans blijken oude knakkers van bankiers, een constructeur van sportwagens en een cowboy die beroemd was om zijn ruiterstukjes).

Morgan werd opgeleid op de academie van de Royal Navy en diende vervolgens, tot 1913, op oorlogsbodems in de Chinese Zee. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd hij door Winston Churchill uitgezonden ter verdediging van Antwerpen. Wat er precies is gebeurd heb ik niet kunnen achterhalen, maar een feit is dat hij terecht kwam in Nederland, dat neutraal was, en werd geïnterneerd. Later is hij op erewoord vrijgelaten, dat wil zeggen: hij mocht terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk, op voorwaarde dat hij niet meer aan oorlogshandelingen zou deelnemen. Zijn belevenissen in ons land heeft hij verwerkt in zijn roman The Fountain, die vroeger graag werd gelezen.

(wordt vervolgd)

zaterdag 4 augustus 2007

Hertog Jan van Brabant: 'Ic sac noyt so roden mont'

Vandaag, om de schaarse zonnedagen van het jaar 2007 te vieren, een zonnig vers van hertog Jan van Brabant. Hij leefde van 1254 tot 1294.

Het gedicht is dus een dikke zeven eeuwen oud.

Wat een mooi Nederlands! Niet gemakkelijk. Daarom volgt een overzetting in moderne taal.

Ik dank een en ander aan de onvolprezen site van Coster (http://cf.hum.uva.nl/dsphome/ljc/).

Ic sach noyt so roden mont

Ic sach noyt so roden mont
Noch oec so minlike oegen,
Als si heeft, die mi heeft gewont
Al in dat herte dogen.
Doch leve ic in hogen
Ende hope des loen ontfaen:
Geeft si mi qualen dogen
Si mach mis beteren saen.
Lief, mi hevet u minne
So vriendelike bevaen,
Dat ic u met sinne
Moete wese onderdaen.

Mi es wale, als ic mach sijn
Bi minre scone vrouwen,
Ende ic danne haer claer anscijn
Ende haer gelaet mach scouwen.
God verde si van rouwen!
Si es so wale gedaen,
Dat ic haer bi trouwen
Moete tallen dienste staen.
Lief, mi hevet u minne
So vriendelike bevaen,
Dat ic u met sinne
Moete wese onderdaen.

**********
'k Zag nooit zo'n rode mond,
en zulke lieve ogen
als zij heeft, die mij heeft verwond
in het diepste van mijn hart.
Toch leef ik welgemoed,
en hoop ik dat zij mij beloont:
als zij mij laat lijden,
kan zij het ook verhelpen.
Liefste, de liefde voor u
heeft mij zo vriendelijk geroerd,
dat ik van ganser harte
uw onderdaan moet zijn.

Het gaat mij goed, als ik
bij mijn mooie vrouwe mag zijn
en ik dan haar stralende
gezicht mag aanschouwen.
God spare haar voor verdriet!
Ze is zo buitengewoon,
dat ik haar vastberaden
ten dienste moet staan.
Liefste, de liefde voor u
heeft mij zo vriendelijk geroerd,
dat ik van ganser harte
uw onderdaan moet zijn.

maandag 30 juli 2007

Mulisch 80


Harry Mulisch -- het zal zelfs wielergekken niet ontgaan zijn -- is op de laatste dag van de Tour de France 80 jaar geworden.

Op de altijd weer verrassende site met gedichten van Coster vond ik het volgende vers van zijn hand.

Middeleeuwse legende

de bedelmonnik slingerde zijn crucifix:
niemand ziet de avond!
de vrouwe wachtte,
de vrouwe smachtte naar roest, haar gemaal,
stinkend gerecht voor wormen in Artagnac.
de eenhoorn weende in 't geborduurde woud
als het stervende kind in het schone verhaal:
engelen zingen in de waterval
kyrie eleison, kyrie eleison.
christus lachte,
christus lag te slapen in het groene dal.